Читать книгу De Ellendigen (Deel 5 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 3

Boek I
De oorlog tusschen vier muren
Derde hoofdstuk
Verlichting en verduistering

Оглавление

Enjolras was op verkenning uitgegaan. Langs de huizen sluipend had hij zich door de steeg Mondétour begeven.

De opstandelingen, wij moeten het zeggen, waren met hoop vervuld. De wijze, waarop zij den nachtelijken aanval hadden afgeslagen, deed hen reeds bij voorbaat den aanval van den dageraad schier verachten. Zij wachtten hem glimlachend af. Zij twijfelden evenmin aan den goeden uitslag als aan hun zaak. Bovendien zou er spoedig hulp opdagen. Daarop rekenden zij. Met die lichtheid, waarmede men zich de zegepraal voorspelt, welke een der deugden van den Franschen krijgsman is, verdeelden zij den aanbrekenden dag in drie tijdperken: te zes uren ’s morgens zou een regiment, „dat men bewerkt had” omkeeren; des middags Parijs in volslagen opstand; met zonsondergang revolutie.

Men hoorde de stormklok van St. Merry, die sedert den vorigen avond geen oogenblik gezwegen had; een bewijs dat de andere barricade, de groote, die van Jeanne, zich nog altijd staande hield.

Deze hoop werd van de eene groep naar de andere overgebracht, met een verheugd en tevens vreeselijk gefluister, het oorlogsgegons van een zwerm bijen gelijkende.

Enjolras verscheen weder. Hij kwam terug van zijn adelaarsvlucht in de duisternis buiten de barricade. Met over de borst gekruiste armen, met de hand aan zijn mond, luisterde hij een oogenblik naar deze verheuging. Toen, frisch en blozend in het toenemend morgenlicht, zeide hij:

„Het geheele leger van Parijs is op de been. Een derde van dat leger bedreigt de barricade, waar gij zijt. Bovendien de nationale garde. Ik heb de schako’s van het vijfde linieregiment en de guidevlagjes van het zesde legioen herkend. Binnen een uur zult ge aangevallen worden. Wat het volk betreft, gisteren was het in gloed, maar van morgen verroert het zich niet. Er is niets te verwachten, niets te hopen. Evenmin van een voorstad als van een regiment. Ge zijt aan uw lot overgelaten.”

Deze woorden vielen op de fluisterende groepen en maakten een indruk als de eerste regendroppels van een onweersbui op een samengeschoolde menigte. Allen verstomden. Een oogenblik van onuitsprekelijke stilte ontstond en men had den dood kunnen hooren voorbijzweven.

Dat oogenblik was kort.

Een stem uit het donkerst gedeelte der groepen riep Enjolras toe:

„Welnu; laat ons de barricade tot twintig voet verhoogen en allen er blijven. Burgers, protesteeren wij als lijken. Toonen wij, dat zoo het volk de republikeinen verlaat, de republikeinen het volk niet verlaten.”

Deze woorden verdreef de smartelijke angstwolk van ieders geest. Met daverenden bijval werden zij toegejuicht.

Men heeft nooit den naam geweten van den man, die dus gesproken had; ’t was een onbekende, een vergeten kielman, een voorbijgaande held, het groote geheimzinnige, dat altijd bij groote gebeurtenissen der menschheid en maatschappelijke herscheppingen tegenwoordig is, dat op een zeker oogenblik op gebiedende wijze het beslissende woord spreekt en in de duisternis verdwijnt, na gedurende een minuut in het licht van een bliksemstraal God en het volk vertegenwoordigd te hebben.

Dit onwrikbaar besluit lag zoozeer in de lucht van den 6den Juni 1832, dat schier in denzelfden oogenblik de opstandelingen der barricade van Saint-Merry dezen kreet aanhieven, die historisch gebleven en in de gerechtsstukken vermeld is: „Men moge ons te hulp komen of niet, ’t is ons onverschillig! Wij willen hier sneven tot den laatsten man.”

Zooals men ziet, waren beide barricaden, hoewel zij stoffelijk gescheiden waren, met elkander in gemeenschap.

De Ellendigen (Deel 5 van 5)

Подняться наверх