Читать книгу De Ellendigen (Deel 5 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 17

Boek I
De oorlog tusschen vier muren
Zeventiende hoofdstuk
De doode vader wacht den stervenden zoon. 7

Оглавление

Marius was uit de barricade gesprongen. Combeferre was hem gevolgd. Maar het was te laat. Gavroche was dood. Combeferre keerde terug met de mand patronen; Marius met den knaap.

„Helaas!” dacht hij; wat de vader voor zijn vader had gedaan, deed hij voor den zoon; maar Thénardier had zijn vader levend weggedragen, hij bracht den knaap dood terug.

Toen Marius met Gavroche op zijn armen in de barricade terugkwam, was zijn gezicht, evenals dat van den knaap, met bloed overstroomd.

Juist toen hij bukte om Gavroche op te nemen, had een kogel zijn hoofd geschampt, zonder dat hij er iets van bespeurd had.

Courfeyrac deed zijn das af, en verbond er Marius’ hoofd mede.

Men legde Gavroche op de tafel, waarop Mabeuf lag, en spreidde over beide lichamen den zwarten doek. Hij was groot genoeg voor den grijsaard en den knaap.

Combeferre deelde de patronen uit, welke hij in de mand had medegebracht.

Ieder man kreeg hierdoor vijftien schoten.

Jean Valjean zat steeds bewegingloos op dezelfde plaats, op den straatpaal. Toen Combeferre hem zijn vijftien patronen aanbood, schudde hij het hoofd.

„Een rare zonderling,” zei Combeferre zacht tot Enjolras. „’t Is hem mogelijk in deze barricade niet te vechten!”

„’t Geen niet belet dat hij ze verdedigt,” antwoordde Enjolras.

„Heldenmoed heeft ook zijn zonderlingen,” hernam Combeferre.

En Courfeyrac, die dit gehoord had, voegde er bij:

„Hij is van een andere soort dan de oude Mabeuf.”

Het verdient opmerking, dat het vuur, ’t welk de barricade teisterde, het inwendige ervan nauwelijks verontrustte. Wie nooit getuige van deze soort van oorlogen geweest is, kan zich geen denkbeeld vormen van die zonderlinge oogenblikken van rust, welke met deze stuiptrekkingen gepaard gaan. Men gaat heen en weder, men praat, men schertst, men lacht. Een onzer kennissen hoorde een strijder te midden van het schrootvuur tot hem zeggen: „Wij zijn hier als aan een ontbijt van jongelieden.” Zooals wij zeiden, scheen de barricade der straat Chanvrerie inwendig zeer kalm. De verschillende tooneelen en toestanden waren uitgeput of stonden het te worden. De gesteldheid was van kritiek dreigend geworden, en zou waarschijnlijk van dreigend wanhopig worden. Hoe meer de toestand zich verduisterde, te helderder omstraalde de heldenmoed de barricade. Enjolras voerde het bevel over haar in de ernstige houding van een jongen Spartaan, zijn bloot zwaard aan den somberen genius Epidotas wijdende.

Combeferre had zich een voorschoot voorgedaan, en verbond de gekwetsten; Bossuet en Feuilly maakten patronen met het kruit uit den kruithoorn, dien Gavroche den dooden korporaal had ontnomen, en Bossuet zeide tot Feuilly: „Wij zullen spoedig per diligence naar de andere planeet vertrekken.” Courfeyrac legde en rangschikte op eenige straatsteenen, welke hij bij zich had gehouden, naast Enjolras, een geheel arsenaal: zijn stokdegen, zijn geweer, twee ruiterspistolen, een dolk, met de zorgvuldigheid van eene jonge dame, welke haar nécessaire in orde brengt. Jean Valjean zat stom tegen den muur over hem. Een werkman bond zich een grooten stroohoed van moeder Hucheloup op ’t hoofd, uit vrees voor de zonnesteken, zooals hij zeide. De jongelieden der Kalebas van Aix koutten vroolijk met elkander, als haastten zij zich om voor het laatst hun landtaal nog eens te spreken. Joly, die den spiegel van de weduwe Hucheloup van den wand had genomen, bekeek er zijn tong in. Eenige strijders, die schier beschimmelde korsten brood in een tafel hadden gevonden, aten ze gretig. Marius dacht met bekommering, wat zijn vader wel van hem zou zeggen.

De Ellendigen (Deel 5 van 5)

Подняться наверх