Читать книгу Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313) - H. B. Cotterill - Страница 10
Eerste Deel. Historisch Overzicht. 305–476.
ОглавлениеIn 305 deed Diocletianus afstand van de regeering en dwong Maximianus, een Pannonisch soldaat, dien hij twintig jaar tevoren had gekozen tot Keizerlijk collega (d. w. z. tot “Augustus”) om hetzelfde te doen. Daarna liet hij het Keizerrijk over aan Constantius Chlorus en Galerius, die tot dusverre slechts “Caesars” d.w.z. troonopvolgers waren geweest. Als nieuwe Caesars werden gekozen Severus en Maximinus.
Constantius had vroeger Helena, die misschien van Britsche afkomst was getrouwd; bij haar had hij een zoon, den lateren Constantijn den Groote. Toen hij tot Caesar werd gekozen (293) was hij gedwongen Helena te verstooten en Theodora te huwen, de dochter van Keizer Maximianus; en de jonge Constantijn, die zich waarschijnlijk beleedigd voelde, had er de voorkeur aan gegeven in het verre Oosten als soldaat te dienen in plaats van te blijven bij zijn vader, die het opperbevel voerde in Gallië en Brittannië. Maar vijftien maanden na zijn verkiezing als Keizer over het Westen stierf Constantius te York en zijn zoon Constantijn, die haastig van Nicomedia (in Bithynië) was gekomen om zich bij zijn vader te voegen op diens expeditie tegen de Caledoniers, werd door het leger te York begroet als Augustus en Imperator.
Galerius had zich voorgesteld, dat hij bij den dood van Constantius alleen keizer worden zou, maar toen Constantijn hem bericht zond van zijn benoeming was hij verplicht zijn woede te verkroppen en morrend stond hij hem den titel van Caesar toe, terwijl hij Severus bevorderde tot de waardigheid van Augustus en hem de provincie Italië toekende.
Maar Maxentius, de zoon van den ouden Maximianus (die zich na zijn abdicatie in onmachtigen wrok heeft teruggetrokken) verwekt nu een opstand in Rome en Severus vlucht naar Ravenna, waar hij capituleert en gedwongen wordt zelfmoord te plegen. De oude Maximianus bezoekt Constantijn in Gallië om met hem te onderhandelen en neemt zijn dochter Fausta mede, die Constantijn te Arles trouwt. Krachtens zijn vroegere keizerlijke waardigheid bekleedt Maximianus daarna Constantijn met het purper en bekrachtigt aldus zijn verkiezing door het leger. Dadelijk dringt de Oostelijke Augustus, Galerius, toen hij den dood van Severus had vernomen, Italië binnen, doch moet terugtrekken. Dan benoemt hij Licinius als Augustus voor de Illyrische provincie. Daarna vraagt de overgebleven “Caesar” Maximinus den keizertitel voor Egypte en Syrië, die hem met tegenzin wordt toegekend, terwijl te Rome Maxentius zichzelf tot Keizer van Italië proclameert en zijn vader, den oude Maximianus, overhaalt wederom het purper aan te nemen. Derhalve hebben wij niet minder dan zes Keizers tegelijk—een merkwaardig verwarden toestand!
Maxentius en zijn vader krijgen twist. De praetorianen verklaren zich voor den jongste en Maximianus trekt terug naar Illyricum; vandaar door Galerius verdreven gaat hij weer naar Arles in Zuid-Gallië en staat het purper af aan zijn schoonzoon Constantijn. Maar terwijl Constantijn op een expeditie is in het Rijnland, overvalt den ouden man een onbedwingbare aandrift om de schatkist te Arles te bemachtigen en een aantal soldaten over te halen hem nog eens tot Keizer uit te roepen. Constantijn komt met zijn vloot opzetten, de Saône en de Rhône af, en Maximianus vlucht naar Marseille in de hoop door de Romeinsche vloot van zijn zoon Maxentius ontzet te worden; maar de burgers laten hem in den steek en hij wordt door Constantijn ter dood gebracht, terwijl Fausta haar natuurlijk gevoel opoffert aan haar huwelijksche plichten en blijkbaar de terechtstelling van haar vader goedkeurt.
Galerius stierf kort daarna (311) in zijn paleis te Nicomedia, door wurmen opgevreten, naar men zegt. Hij schijnt een trotsch, maar flink en ondernemend karakter gehad te hebben, en zijn regeering werd bekend door vele werken van algemeen nut b.v. de draineering van een uitgestrekt moeras tusschen de Drave en den Donau.
Nu zijn er nog slechts vier keizers over: Maximinus in Azië en Egypte, Licinius in Oost-Europa, Constantijn in het Westen, terwijl Maxentius Italië en Noord-Afrika tyranniseert. Maar Italië en Noord-Afrika waren te klein voor de eerzucht van Maxentius. Hij toont openlijk zijn bedoeling om het gebied van Constantijn binnen te dringen, wiens keizerlijke titels op zijn bevel worden uitgekrast en wiens standbeelden hij smadelijk laat omverwerpen. Daarop marcheert Constantijn, na de helft van zijn leger aan den Rijn gelaten te hebben, met ongeveer 40.000 man zuidwaarts tegen 200.000 op, trekt de Mont-Cenis over, neemt Susa, Turijn, Milaan en Verona, en met de snelheid van een adelaar, zooals de groote Caesar zelf, is hij weldra bij Rome, waar in den slag bij Saxa Rubra (de roode rotsen, bij den Pons Milvius) Maxentius wordt verslagen en in den Tiber verdrinkt (312).
In 313 bevestigde Constantijn’s “Edict van Milaan” den zoogenaamden “Kerkvrede” en de erkenning, ten minste in het westelijke Keizerrijk, van het Christendom als een wettigen godsdienst—misschien als den Staatsgodsdienst, ofschoon Constantijn zelf een heiden bleef, of ongedoopt, tot kort voor zijn dood. In hetzelfde jaar begint Maximinus (Nicomedia) een oorlog met Licinius (Byzantium en Illyricum), maar wordt verslagen en vlucht naar Tarsus, waar hij sterft. Derhalve zijn er nu slechts twee Keizers, Constantijn en Licinius, die gedurende tien jaar (314–324) het Romeinsche Keizerrijk verdeeld houden. Zij twisten en verzoenen zich en twisten dan weer. Constantijn neemt Byzantium, en ofschoon hij op verzoek van zijn eigen zuster beloofd had het leven van haar gemaal te sparen, liet hij kort daarna zijn schoonbroeder Licinius ter dood brengen, nadat hij hem gedwongen had voor zijn voeten te knielen en hem met beleedigend medelijden had doen opstaan. Aldus werd de Romeinsche wereld ten slotte wederom voor eenigen tijd onder één Keizer vereenigd.
In de volgende zes jaar bewerkt Constantijn het overbrengen van den zetel der regeering van Rome naar Byzantium, dat hij van nieuwe muren en publieke gebouwen voorziet. In 330 wordt het aan hem gewijd met zijn nieuwen naam Constantinopolis. Het was in deze periode—een jaar na de inneming van Byzantium en den moord op Licinius—dat hij het beroemde Concilie te Nicaea in Bithynië bijeenriep, waar de Niceensche geloofsbelijdenis werd vastgesteld en de leerstellingen van Arius werden veroordeeld. (Constantinus werd, ofschoon legende en kunst vertellen, dat hij door bisschop Silvester te Rome in 324 werd gedoopt, pas op zijn sterfbed door een Ariaansch bisschop gedoopt.) Niet lang nadat hij aldus den eersten steen had gelegd van de orthodoxie, liet hij zijn oudsten zoon Crispus en zijn eigen vrouw Fausta (men denke aan Hippolytus en Don Carlos!) en zijn neef, den jongen Licinius ter dood brengen. Tegen het einde van zijn regeering leidt Constantijn een veldtocht tegen de Goten, die nu de Scythische bewoners van Midden-Europa, in dien tijd Sarmaten geheeten, over den Donau beginnen te drijven. Hij verslaat de Goten in een grooten veldslag, maar de Sarmaten (voorvaders van de Bulgaren) worden ten slotte ten Zuiden van den Donau gedrongen en 300.000 krijgen land in Thracië, Macedonië en Italië.
In 337 sterft Constantijn de Groote in zijn paleis bij Nicomedia (Bithynië) en het Keizerrijk wordt verdeeld onder zijn drie zonen, een en twintig, twintig en zeventien jaar oud, Constantinus II, Constantius II en Constans. De eerste van deze (Keizer van Gallië, Brittannië en Spanje) wordt gedood, toen hij Italië, de provincie van zijn broeder Constans binnendrong; Constans wordt vermoord door een usurpator, Magnentius.
Toen werd Constantinus, die een dozijn neven en ooms uit den weg had laten ruimen, alleen Keizer. Hij valt Magnentius aan en verslaat hem bij Mursa aan de Drave en jaagt hem voort van de eene plaats naar de andere. Eindelijk wordt de usurpator ingehaald bij Lyon en stoot zich in zijn zwaard.
Constantius, wiens hof (te Constantinopel en later te Milaan) wordt geregeerd door ambtenaren van het paleis, vooral door een eunuch, Eusebius, vermeerdert zijn familiemoorden door Gallus, zijn neef, uit den weg te ruimen, die met zijn zuster Constantina, een menschelijke furie, was gehuwd en dien hij als “Caesar” voor de provincie van het verre Oosten had aangesteld.
De broeder van Gallus, de toekomstige Keizer Julianus (van wien nog vele geschriften over zijn) vertelt ons de schandelijke geschiedenis van deze tragische gebeurtenis. Ook hij was door Constantius gevangen gezet en redde ternauwernood het leven door de gunst van de Keizerin, de schoone en beminnelijke Eusebia. Hij werd verbannen naar Athene, maar door den invloed van Eusebia teruggeroepen naar Milaan, trouwde met Helena, een andere zuster van Constantius, en ontving den titel van “Caesar” en het bestuur over het Westen. Hoe er twist ontstond, hoe Julianus door zijn soldaten tot Augustus werd uitgeroepen, hoe Constantius kwam aanstormen van het verre Oosten om den usurpator te straffen, hoe hij bij Tarsus stierf, zal later uitvoeriger verteld worden, wanneer het karakter en de regeering van den Afvalligen Keizer zal worden behandeld.
Julianus regeerde slechts twintig maanden en was nog geen 32 jaar, toen hij stierf. Hij bezweek aan een pijlwond in Perzië ten Oosten van den Tigris, niet ver van de plaats waar nu Bagdad staat, toen zijn leger (zooals vroeger in die streken het leger van de 10.000 Grieken) groot gevaar liep vernietigd te worden. Het wordt meer door de staatsmans- dan veldheerskunst van Jovianus gered, een officier van de Lijfgarde, die (nadat Sallustius, de edele Prefect van de Oostelijke provincies, voor de eer heeft bedankt) tot Keizer wordt uitgeroepen door de troepen en een vernederenden vrede aanneemt van den Perzischen Koning Sapor, wien hij vijf provincies en verscheidene steden afstaat. Nadat het Keizerlijke leger vele manschappen in de rivieren en de woestijn van Mesopotamië heeft verloren, bereikt het Antiochië, waar, zooals overal op zijn terugtocht, groote verontwaardiging wordt opgewekt door den afstand van de Oostelijke provincies. (Op de munten van Jovianus ziet men hem met lauwerkransen, gevleugelde Victoriae en gevangenen aan zijn voeten!)
Gedurende zijn verblijf van zes weken te Antiochië en zijn geforceerden marsch door Klein-Azië naar Constantinopel verspreidt Jovianus proclamaties, die verdraagzaamheid aanraden jegens het paganisme, maar het Christendom herstellen en ook den “Kerkvrede”, terwijl hij tevens den ouden Athanasius wederom op den patriarchalen troon van Alexandria plaatst—een poging tot pacificatie die hem enthusiaste toejuichingen bezorgt van de katholieke hierarchie, maar weldra gevolgd wordt door nog meer verbitterde, broedermoordende twisten tusschen de Christelijke sekten. Te Tarsus wordt het lijk van keizer Julianus verbrand. Vandaar trekt Jovianus verder met de Christelijke vaan (het Labarum) aan het hoofd van zijn leger; maar voordat hij Nicaea bereikt, sterft hij plotseling—vergiftigd, misschien door paddestoelen of door den damp van houtskool of van een pas gepleisterde kamer.
In plaats van Jovianus wordt (nadat de prefect Sallustius nog eens voor de eer bedankt had) Valentinianus gekozen, een flink officier van Pannonische afkomst. Na zijn benoeming roept men van alle kanten dat hij een collega moet kiezen. Hij belooft niets, maar een maand later, na zijn aankomst te Constantinopel, vereert hij zijn broeder Valens, die beschreven wordt als een zwakzinnige, dikke, gebrekkige man, met den titel van Augustus. Derhalve wordt het Keizerrijk wederom verdeeld (364); Valens wordt het Oosten toegewezen, van den Donau tot Perzië; hij resideert voornamelijk te Antiochië; Valentinianus behoudt Illyricum, Italië, Noord-Gallië en de andere westelijke provinciën en kiest Milaan als zijn keizerlijke residentie.
In 365 en 366 heeft plaats de aanslag van Procopius, een bloedverwant van Julianus en een heiden, die zich meester wil maken van het Oostelijke Keizerrijk. Hij neemt Constantinopel, wordt door de troepen in Thracië en aan den Donau erkend en zijn generaals onderwerpen Bithynië. De bange Valens, die nu te Caesarea is, wil afstand doen, maar zijn ministers staan het niet toe. De bejaarde Sallustius wordt wederom tot prefect van het Oosten gekozen en Procopius vlucht, nadat hij bij Thyatira verslagen is, naar de Phrygische bergen, maar wordt verraden en onthoofd. De laffe en zwakke Valens wordt dus hersteld op den troon van het Oostelijke Keizerrijk. Hij wijdt zijn grootste werkkracht aan het vervolgen van “Athanasische Katholieken” (hij was zelf een Ariaan, gedoopt door den Ariaanschen patriarch van Constantinopel). De oude Athanasius vlucht, misschien voor den vijfden keer, uit Alexandrië; maar het volk grijpt naar de wapenen en hersteld zijn patriarch, die kort daarna sterft (373).
Valentinianus, lang en koninklijk van gestalte, verwierf eerst eerbied en genegenheid en schijnt nuttige wetten te hebben gemaakt (een van dezen beperkte de legaten aan de Kerk, die nu aan weelde begon toe te geven). Hij schijnt ook in verscheidene steden Akademies te hebben gesticht, zooals eeuwen geleden in Athene bestonden. Maar hij regeerde nog niet lang of hij werd de slaaf van een onbedwingbare wreedheid, die vele duizenden slachtoffers eischte, vooral in Rome en Antiochië; de vonnissen waren meestal gebaseerd op beschuldiging van tooverkunst. (Men zegt dat hij twee woeste berinnen hield, Innocentia en Mica Aurea om de veroordeelden voor zijn oogen te verscheuren.) Zijn cholerisch temperament was de onmiddellijke oorzaak van zijn dood, want toen in 375 gezanten van de Quaden, een barbaarsche volkstam, bij hem in zijn paleis te Trier kwamen, voer hij zoo heftig tegen hen uit, dat hij een aderbreuk kreeg.
Valentinianus I werd opgevolgd door zijn zoon Gratianus dien hij als kind van negen jaar tot Augustus had benoemd en die nu zestien jaar telde. Maar een deel van het leger was op de hand van zijn half-broeder Valentinianus, een baby van vier jaar, en Gratianus neemt hem goedig als collega aan, onder regentschap van de moeder van het kind, Justina; hij geeft hem de provincie Italië en wijst hem Milaan als residentie aan.
Omstreeks dezen tijd had de zwakzinnige Oostelijke Keizer, Valens, de oom van de jeugdige bestuurders van het Westen, een groote menigte West-Goten, die over den Donau waren gedreven door de Hunnen, toegestaan zich te vestigen in Moesië en Thracië. Deze West-Goten, door een afschuwelijken hongersnood geteisterd en ellendig behandeld door de keizerlijke ambtenaren, stonden op en begonnen het land te verwoesten; Valens valt hen aan. Niet ver van Hadrianopolis wordt slag geleverd en ongeveer 40.000 man worden neergehouwen, een ramp te vergelijken met die van Cannae. Valens verdween in het felst van den strijd en is nooit meer gezien. Het gerucht liep, dat een hut waarin hij met zijn gevolg was gevlucht, door de Goten in brand was gestoken en dat allen in de vlammen waren omgekomen. Gratianus (378) kiest nu tot Keizer van het Oosten den generaal Theodosius, van Spaansche afkomst. Hij zelf, een vriendelijke en sportlievende jongeling van negentien jaar, die opgegroeid was onder den zachten invloed van den dichter Ausonius, wekte de verachting van zijn soldaten op door zijn tijd te gebruiken met jagen op zijn uitgestrekte jachterreinen in Gallië, in Scythisch kostuum, omgeven door Scythische meisjes en gunstelingen. Weldra wordt er een opstand in Brittannië verwekt door Maximus, een Romeinschen balling, die een edelvrouw van Carnarvon had gehuwd. Met een groot leger (later sprak men van de emigratie van een belangrijk deel der Britsche natie, zegt Gibbon) valt hij Gratianus aan, die naar Lyon vlucht, waar hij wordt gevangen genomen en gedood (383). Maximus proclameert zichzelf tot Augustus. Gedurende vier jaar is hij de facto Keizer van het Westen ten noorden van de Alpen en als zoodanig door Theodosius erkend; maar weldra dringt hij Italië binnen, en verjaagt Justina met haar zoon, Valentinianus II, nu een jongen van vijftien jaar, van Milaan naar Aquileia, en van Aquileia naar Constantinopel.
2. Slag bij de Saxa Rubra, Triomfboog van Constantijn.
Theodosius, de keizer van het Oosten, ontvangt de vluchtelingen, en wordt verliefd op Galla, de zuster van den jongen keizer van het Westen. Nadat hij haar getrouwd heeft, voert hij oorlog tegen Maximus, dien hij verslaat en doodt, herstelt Valentinianus II op zijn troon (388) en brengt drie jaren in Rome en Milaan door. Gedurende dit verblijf te Milaan werd Theodosius, die als vurig katholiek en verdelger van het Arianisme in de bijzondere gunst stond van St. Ambrosius, naar men zegt door den aartsbisschop uit de kathedraal van Milaan geweerd, totdat hij openlijk boete had gedaan voor het bloedbad van de argelooze burgers van Thessalonica, dat hij bij een oploop had geduld.
Ongeveer twee jaren later (392), niet lang na Theodosius’ terugkeer te Constantinopel, werd de jonge Valentinianus vermoord te Vienne in Gallië, waarschijnlijk door een Frankisch generaal, Arbogast. Zoo bleef Theodosius als eenige wettig keizer over. Arbogast trad op als dictator en koos als keizer van het Westen een rhetor, Eugenius. Het duurde twee jaren, voordat Theodosius tegen dezen tweeden usurpator een veldtocht waagde, dien hij met groote inspanningen gevaar versloeg bij den Frigidus (Koude rivier), bij Aquileia. Arbogast stortte zich in zijn zwaard en Theodosius, bevrijd van alle mededingers was nu, zoowel in werkelijkheid als in naam, de opperheerscher van het Romeinsche Keizerrijk.
Maar zijn leven wordt bedreigd door waterzucht, veroorzaakt door zijn weelderige levenswijs; hij benoemt dus twee opvolgers, den eerste in het Oosten, den tweede in het Westen, roept den jongste, Honorius, een jongen van tien jaar, naar Milaan (395) om den schepter over het Westen uit zijn stervende handen te ontvangen en vertrouwt de voogdij over den jongen toe aan den bevelhebber van zijn leger, Stilicho. Het Oostelijke Rijk werd toegewezen aan Arcadius, een zwakken jongeling van achttien jaar, kwaadaardig en hebzuchtig van karakter, en als zijn regent werd door Theodosius gekozen de eerste minister van Staat, Rufinus, een hatelijke Galliër van obscure afkomst. Deze verdeeling van het Rijk blijft bestaan, met uitzondering van twee jaren na den dood van Honorius. Voortaan zal dus Italië voornamelijk onze aandacht vragen.
Honorius, die achtentwintig jaar regeerde, stond intellectueel zoo laag, werd beheerscht door zoo teugellooze hartstochten en onnatuurlijke neigingen, dat men hem met recht van krankzinnigheid kan verdenken. Toch vonden er gedurende zijn regeering gebeurtenissen plaats, die hoogst belangrijk waren voor de toekomst van Italië.
De hoofdrol in het nu volgende drama speelt Stilicho, de reeds genoemde Vandaal, eerst voogd en later schoonvader van Honorius, in de litteratuur bekend als de held in de gedichten van Claudianus, den laatste van de klassieke Latijnsche dichters. In 395 gelukt het hem zijn mededinger Rufinus te laten vermoorden door Gotische soldaten en gedurende ongeveer dertien jaar is hij inderdaad de heerscher over beide Keizerrijken.
In 402, nadat hij Honorius, die in grooten angst Milaan had verlaten bij het binnendringen van de West-Goten onder Alarik en de Vandalen onder Radegast, had bevrijd, overreedde Stilicho hem om den zetel van de regeering over te brengen naar Ravenna; die stad bleef voor vele jaren de hoofdstad van Italië.
Stilicho verslaat Alarik bij Turijn en daarna bij Verona; ten slotte (405) neemt hij Radegast gevangen en doodt hem; deze was met een geweldig leger van Vandalen en andere barbaren uit Rhaetia gekomen en belegerde Florence. Maar om deze indringers het hoofd te bieden trekt Stilicho legioenen van den Rijn weg, waardoor hij in Gallië een stortvloed van woeste Vandalen en andere Germaansche stammen binnen laat, die zeventien provincies verwoesten. Ook aan Brittannië onttrekt hij troepen en weldra komt de Romeinsche heerschappij hier tot een einde, zoodat de Britten, aldus overgelaten aan de plunderingen van de Picten en Scoten, de “Engelsche” zeeroovers te hulp roepen—welke hulp ongeveer veertig jaar later kwam met Hengist en Horsa!
In 407, een van de laatste jaren van de Romeinsche occupatie, wordt een gewoon soldaat, Constantijn, door de soldateska in Brittannië tot de waardigheid van Keizer verheven en gedurende eenigen tijd joeg hij Honorius schrik aan door zijn veroveringen uit te breiden over Gallië en Spanje, van den muur van Antoninus tot de zuilen van Hercules.
De populariteit en de invloed van Stilicho lijdt door deze gebeurtenissen. Hij wordt aangeklaagd van verraad en in 408 te Ravenna, waar hij in een kerk gevlucht was, vermoord, misschien op bevel van Honorius. De dood van Stilicho opent de sluizen voor de West-Goten. Dertig duizend Goten, tot nog toe in dienst van Stilicho en het Keizerrijk, voegen zich bij Alarik, die, nadat hij de haven van Ostia heeft genomen, driemaal Rome heeft geblokkeerd en door hongersnood tot afschuwelijke daden heeft gebracht, Rome binnentrekt in 410—de eerste keer, dat de stad werd betreden door een buitenlandschen vijand sinds de inneming door de Galliërs in 390 vóór Christus. Alarik bleef slechts drie of misschien zes dagen in Rome, waar blijkbaar minder gemoord en geplunderd is, dan men had verwacht. Daarna marcheerde hij Zuidwaarts, misschien met de bedoeling Sicilië aan te vallen, maar stierf te Cosenza en werd, naar men zegt, onder het water van de Busento begraven; de bedding werd eenigen tijd verlegd om een graf en een monument te bouwen.
De terugtocht van de West-Goten uit Italië onder Athaulf (Adolf), de stichting van hun rijk in Zuid-Gallië, en de merkwaardige lotgevallen van de prinses Galla Placidia, die Alarik in Rome gevangen nam, zullen in het vijfde hoofdstuk uitvoeriger beschreven worden.
In dit verband is het voldoende te zeggen dat deze dochter van Keizer Theodosius den Groote naar Gallië werd gevoerd door Athaulf, die kort na zijn huwelijk met haar stierf. Zij wordt door haar halfbroeder Honorius vrijgekocht voor 600.000 maat koren en op haar terugkeer naar Italië trouwt zij met Constantius, die den titel Augustus van Honorius ontvangt, maar reeds in 421 sterft. Daarna geraakt zij in twist met Honorius en loopt weg met haar zoon, die nauwelijks vier jaar oud is, naar Constantinopel. Daar was nu Theodosius II, haar neef, Keizer. Hij was Arcadius opgevolgd, toen hij een kind van zeven jaar was, en was tot nog toe onder het regentschap van zijn zuster Pulcheria geweest, die nog langen tijd, zelfs gedurende zijn geheele regeering (vooral nadat zijn gemalin Eudocia zich naar Palestina had teruggetrokken) in waarheid de heerscheres van het Oostelijk Rijk was, en na zijn dood in 450 als Keizerin werd erkend, maar gedwongen werd of verlof kreeg tot Keizerlijk gemaal een handigen oud-soldaat en senator, Marcianus te nemen.
Doch om terug te keeren tot Placidia en haar zoontje: zij worden vriendelijk opgenomen door Pulcheria en Theodosius en een paar maanden later, na den dood van Honorius, wordt de titel “Augustus van het Westen” gegeven aan den jongen Valentinianus, die nu ongeveer zes jaar is, en onder regentschap van zijn moeder staat. Het geheele Romeinsche Rijk bevindt zich nu feitelijk onder het bestuur van twee vrouwen, van welke de eene (Placidia) ongeveer vijftien jaar (425-’40) en de andere (Pulcheria) ongeveer veertig jaar de teugels van het bewind in handen houdt.
De lange regeering van Valentinianus III (425-’55) is bekend door twee zeer belangrijke invallen—van de Hunnen en van de Vandalen.
Aan zijn hof, of liever aan dat van zijn moeder Placidia, te Ravenna, heeft de rivaliteit van twee aanzienlijke generaals, Aëtius en Bonifacius, grooten invloed op den loop der gebeurtenissen.
Bonifacius, een trouwe steun van Placidia in de dagen van haar ballingschap, had het bestuur over de provincie Afrika gekregen, waar hij een groot vriend was geworden van St. Augustinus. Aëtius had een usurpator, die door Theodosius te Ravenna overwonnen was, gesteund en zelfs een groot leger van Hunnen opgeroepen om den opstand kracht bij te zetten, doch hij was verstandig genoeg om de gunst van Placidia te zoeken, wier voornaamste raadsman hij werd aan het hof te Ravenna. Door de kuiperijen van Aëtius werd Bonifacius teruggeroepen van zijn commando in Afrika; maar hij gehoorzaamde niet en men zegt dat hij in een opwelling van verontwaardiging de Vandalen naar Afrika riep. In 429 stak hun koning Gaiserik (Genserik) van Spanje over met een groot leger en trots den wanhopigen tegenstand van Bonifacius, die te laat berouw had van zijn dwaling (als hij die ooit heeft begaan) verwoesten zij het gansche land en nemen Hippo na een lange belegering in, gedurende welke St. Augustinus, die met Bonifacius in de belegerde stad was, stierf. Bonifacius ontsnapt en keert terug naar Ravenna, waar hij duelleert (of misschien een slag levert) met Aëtius en aan zijn wonden sterft (432). Aëtius wordt daarna—volgens sommigen—door Placidia tot rebel verklaard; hij vlucht naar zijn vrienden, de Hunnen, en voert wederom een geweldig leger van deze barbaren naar Ravenna om schrik aan te jagen. Onderwijl verwoesten Gaiserik en zijn Vandalen Afrika te vuur en te zwaard. In 439 nemen zij Carthago en kort daarna vallen zij Sicilië aan en plunderen het; Placidia wordt gedwongen een verdrag te teekenen, waarbij zij hun de veroverde provincies afstaat en zich aldus een tijdperk van vrede verzekert. In 450 sterft Placidia, die sinds tien jaar van haar regentschap afstand had gedaan, te Rome, ofschoon haar graftombe te Ravenna is.
De periode 450–452 is gedenkwaardig wegens den schrik, door Attila den Hun, den geesel Gods veroorzaakt, die als een bliksemstraal neerschiet op het Westelijke Rijk, maar verslagen wordt of ten minste beteugeld door Aëtius en zijn bondgenooten, de West-Goten, in den grooten slag bij Châlons—een slag, die over het lot van Europa besliste en verdient vermeld te worden naast den slag bij Salamis, Himera of Tours. Toen stort Attila zich, razend, op Italië en verovert vele steden, waaronder Padua en Aquileia. (De vluchtelingen van deze en andere plaatsen vestigen zich te Grado, op de lagunen en de lidi, waar Venetië later verrijst). Aan den zuidelijken oever van den Lacus Benácus (Lago di Garda) ontmoet Attila nu een gezantschap van Rome, aan welks hoofd Paus Leo de Groote staat. Wat er gezegd is of wat er gebeurde om zulk een wonder te veroorzaken, is onbekend, maar het staat vast, dat na dit onderhoud de woeste Hunnenkoning met zijn leger wegtrok; en kort daarna sterft hij plotseling—misschien aan haemorrhagie.
Valentinianus III had Aëtius zijn dochter beloofd, maar na Attila’s dood krijgt hij meer zelfvertrouwen en toen Aëtius te zeer op zijn belofte aandrong, vermoordt hij hem in een vlaag van woede.
Het volgend jaar (455) wordt Valentinianus zelf, terwijl hij de athletische spelen te Rome bijwoonde, door twee soldaten gedood, uit wraak over den moord op Aëtius, of, misschien om een andere reden, zooals wij zullen zien. Dus is de dynastie van Theodosius uitgeroeid (want Pulcheria was twee jaar tevoren te Constantinopel gestorven) en wij kunnen dit jaar 455, dat verwoesting en ellende over Rome bracht, terecht beschouwen als het einde van het West- d.w.z. van het oude-Romeinsche Rijk; want, ofschoon in de volgende een en twintig jaren niet minder dan negen zoogenaamde Keizers verrezen en vielen in Rome, zijn deze slechts schimmen in de groote processie van Augusteïsche monarchen—poppen van barbaarsche vorsten of generaals.
De moord op Valentinianus was misschien een wraakneming, niet alleen voor den dood van Aëtius, maar ook voor een beleediging, die de Keizer de vrouw van een Romeinsch senator, Petronius Maximus had aangedaan. Hoe dat ook zij, Maximus werd nu benoemd tot Keizer, en hij tracht de jonge weduwe van den vermoorden Valentinianus te dwingen met hem te trouwen, wat een zonderlinge methode schijnt om de beleediging, zijn eigen vrouw aangedaan, te wreken. Maar Eudoxia, dochter van den vroegeren Keizer Theodosius II, verontwaardigd over het voorstel van den moordenaar van haar gemaal roept den Koning der Vandalen naar Rome. Doch misschien had zij nauwelijks tijd om dat te doen—want haar gemaal was gedood in het begin van 455 en in Juni waren Gaiserik en zijn Vandalen bij den mond van den Tiber. Eenige dagen later trekken zij Rome binnen, waar de nieuwe Keizer gesteenigd en gedood wordt bij een oploop, toen hij trachtte uit de stad te vluchten; een Bourgondisch soldaat eischte de eer van de eerste wond op. De plundering van Rome zal later beschreven worden; hier is het voldoende er bij te voegen, dat, toen Gaiserik naar Sicilië en Afrika terugkeerde, hij met den ontzaglijken buit (waaronder de schatten van den tempel van Jeruzalem) ook als gevangene de Keizerin meevoerde, die, naar men zegt, hem naar Italië had geroepen, alsmede haar twee dochters, van welke er een (Eudocia) met zijn zoon, de Vandalen-Koning Hunnerik trouwde.
Rome is gedurende eenige maanden verlamd door deze ramp. Ten slotte nam de Koning der West-Goten, Theoderik II, wiens vader was gesneuveld in den slag bij Châlons, het op zich in de vergadering te Arles van de hoofden der Romeinen en Goten van Gallië, den aanvoerder van het leger in Gallië, Avitus, geboortig uit Auvergne, als Keizer te kiezen. De senaat en het volk van Italië, ofschoon onwillig, nemen hem aan en zijn verkiezing wordt bekrachtigd door den Keizer van het Oosten, Marcianus.
Maar de regeering van Avitus duurde kort. Zijn voornaamste bevelhebber, Ricimer, een barbaar—zijn moeder was een West-Gotische prinses en zijn vader was van Sueefschen adel—brengt de Vandalen een verpletterende nederlaag toe bij Corsica en na aldus populariteit verworven te hebben, neemt hij de teugels van het bewind in handen en speelt in de volgende zestien jaar de rol van Keizer-fabrikant. Eerst zet hij Avitus af, die bij zijn poging tot ontvluchten te Placentia wordt gegrepen en een lot ondergaat, dat later verscheidene andere grooten overkwam: hij wordt gedwongen de tonsuur aan te nemen en er wordt een bisschop van hem gemaakt! Na een interregnum kiest Ricimer tot Keizer Marjorianus, een dapper en energiek soldaat; maar zijn vloot van 300 schepen wordt door Gaiserik bij de kust van Spanje vernield—en op zijn terugkeer wordt hij door soldaten van Ricimer gedood—of hij doet afstand en sterft.
Daarop volgt een andere pop, Libius Severus, gedurende wiens regeering (461–65), Ricimer de leiding heeft. Maar wegens de groote machtsuitbreiding van de Vandalen ter zee wordt Ricimer genoodzaakt, na den dood van Severus en een interregnum van achttien maanden, de hulp in te roepen van den Keizer van het Oosten, Leo I, “den Thraciër”, ook de marionet van een barbaarsch generaal, Aspar, die te Constantinopel dezelfde rol speelt als Ricimer. Leo stelt Anthemius voor, die door Ricimer wordt geaccepteerd en hij neemt Anthemius’ dochter tot gemalin (467). Een groote expeditie van meer dan 1000 schepen wordt nu door Leo en Anthemius uitgezonden om de Vandalen te verpletteren, maar deze mislukt en Gaiserik wordt almachtig in de Middellandsche Zee, bezet Sardinië en Sicilië en plundert ongehinderd de kusten van Italië. Anthemius was al te populair geworden. Ricimer verzamelt dus een geweldige macht, belegert en plundert Rome, vermoordt zijn schoonvader en kiest tot Keizer een Romeinsch edelman, Olybrius, die Placidia had getrouwd, de vroeger vermelde dochter van Valentinianus. Een paar weken na den moord op Anthemius sterft de Keizer-fabrikant aan haemorrhagie en twee maanden later sterft Olybrius (472).
Na den dood van Ricimer neemt zijn neef Gundobald, een Bourgondisch vorst, zijn plaats in en laat te Ravenna als Keizer een kapitein van de Garde van het Keizerlijke Huis (Comes Domesticorum) uitroepen, Glycerius. Maar de Keizerin Verina te Constantinopel, steeds geneigd om zich overal in te mengen, trekt voordeel van de ziekte van haar gemaal, Leo den Thraciër, en benoemt tot Keizer van het Westen een van haar verwanten, Julius Nepos. Als deze in Italië komt, trekt Gundobald zich terug naar Bourgondië en Glycerius, die uit Rome is gevlucht, stemt erin toe als bisschop van Salona in Dalmatië gewijd te worden; voor een onttroonden Keizer was het in deze tijden een geluk, wanneer hij tonsuur of een bisschopswijding mocht kiezen in plaats van het uitsnijden van zijn tong of het uitbranden van zijn oogen door middel van een bekken roodgloeiend metaal (een procédé, dat men in het Italiaansch abbacinamento noemt).
Maar nu breekt onder de Gotische troepen in Rome muiterij uit. Aangevoerd door hun generaal, Orestes, trekken zij tegen Ravenna op. Nepos vlucht en bereikt Salona, waar hij zijn vroegeren mededinger, den ex-Keizer-Bisschop Glycerius ontmoet. Hier aanvaardt hij het bestuur over Dalmatië en regeert nog jaren lang, door het hof van Constantinopel als Keizer erkend.
Orestes, de derde van deze “Keizer-makers”, was waarschijnlijk een Romeinsch patriciër, ofschoon hij in Illyrië geboren was. Hij had in het leger van Attila gediend en was door dezen als gezant naar Constantinopel gezonden, misschien met Edeco, den vader van Odovacar. Hij zelf was een Romein, gehuwd met een vrouw van Romeinschen adel en daarom waagde hij waarschijnlijk, wat zelfs Ricimer niet zou gewaagd hebben—hij proclameerde zijn eigen zoon tot Keizer. De naam van den jongeling verbindt de namen van den eersten Koning en den eersten Keizer van Rome. Hij is algemeen bekend als Romulus Augustulus, ofschoon het kleineerende of geaffecteerde diminutief niet op zijn munten voorkomt.
Men zou verwachten dat het Romeinsche bloed en de Romeinsche sympathiën van den jongen Keizer en van Orestes zelf hun regeering sterk zou maken. Maar juist dit feit schijnt hun val veroorzaakt te hebben. Stilicho en de andere barbaren waren ten val gebracht door den haat van de Romeinen, d.w.z. van de oorspronkelijke Italianen; Orestes valt, omdat hij den eisch van zijn barbaarsche troepen, geweldig door hun aantal en invloed, niet inwilligt. Hun eisch was dat een derde van het land aan hen zou gegeven worden—dit beteekende, dat voortaan een uitgestrekt deel van Italië door barbaren zou worden bewoond.
3. Constantijn de Groote.
Julianus.
Hierop breekt muiterij uit onder aanvoering van Odovacar (Odoacer); deze was een officier van de Herulische troepen en waarschijnlijk de zoon van Edeco, die, zooals gezegd is, door Attila als gezant naar het Byzantijnsche hof van Theodosius II was gezonden. Orestes vlucht naar Ticinum (Pavia), dat genomen en geplunderd wordt. Hij ontsnapt naar Placentia (Piacenza), maar wordt ingehaald en gedood.
Het leven van Augustulus, die een schuilplaats in Ravenna had gezocht, wordt door Odovacar gespaard. Wat met hem gebeurde is reeds verhaald in de voorrede en een meer volledige beschrijving van de plaats waar hij als gevangene vertoefde, zal elders gevonden worden. Den val van Augustulus in 476 kan men beschouwen als het einde van het West-Romeinsche Keizerrijk, d.w.z. het oude Imperium Romanum.