Читать книгу Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313) - H. B. Cotterill - Страница 12

Hoofdstuk II. De Barbaren.

Оглавление

Inhoudsopgave

De indringers van Italië zijn vele geweest. In dit werk zullen wij, naast minder belangrijke stammen, ontmoeten Goten, Hunnen, Vandalen, Lombarden, Franken, Saracenen, Noormannen, Franschen, Spanjaarden en bovendien de Byzantijnen van het Oost-Romeinsche rijk en de Germanen van het Heilige Roomsche Rijk. In het eerste deel zullen wij ons beperken tot de eerste drie van deze overweldigers en in dit hoofdstuk zullen eenige inlichtingen over hen gegeven worden.

In de vroegste tijden werd Midden-Europa bezet door Arische stammen, die waarschijnlijk van het oosten kwamen, uit het noorden van Indië en uit landen aan de andere zijde van de Wolga en den Oeral. Ongeveer 1500 jaar v. chr. stroomden de Achaeërs van het noorden Griekenland binnen. Zij werden gevolgd door de Doriërs, een ander Arisch volk uit Midden-Europa en ongeveer drie eeuwen later vernemen wij dat geheel Asia Minor overweldigd wordt door Kimmeriers, een volk van Oostersche afkomst, die hun naam hebben gegeven aan de Krim en misschien tot dezelfden stam behoorden als de Kelten of Galliërs, die Rome in 390 v. Chr. innamen en die reeds vroeg het noorden van Italië bezetten (Gallia Cisalpina of Togata). Deze Kelten of Galliërs waren ook nauw verwant aan de Kimbren, wier ontzaglijke horden Gallië en Spanje in het begin van de tweede eeuw v. Chr. overstroomden en eindelijk door Marius in den grooten slag bij Vercelli werden verslagen (101 v. Chr.). Met de Kimbren waren de Teutonen verbonden, een Germaansch volk, dat eveneens door Marius werd overwonnen bij Aquae Sextiae (Aix) in Gallië. Het zuiden van Gallië werd toen Romeinsche provincie (vandaar de naam Provence) en Julius Caesar onderwierp het overige Gallië, dat te zamen met Brittannië een van de uitgestrekte praefecturae vormde van het latere Romeinsche Keizerrijk.


4. S. Paola fuori le mura, Rome.

Caesar versloeg ook de Germanen onder Ariovistus en joeg hem over den Rijn; maar hij onthield zich wijselijk van een poging om Germanië te veroveren en nam den Rijn als oostelijke grens van het Romeinsche gebied aan. Drusus, de stiefzoon van Augustus, voerde oorlog in het midden van Germanië en bereikte zelfs de Elbe; maar ongeveer achttien jaar later (9 n. Chr.) werd een Romeinsch leger van drie legioenen onder Varus vernietigd door de Germanen onder Arminius (Hermann, leger-man) in den slag van het Teutoburgerwoud en ofschoon een andere keizerlijke prins, Germanicus, erin slaagde het Romeinsche gezag te herstellen door het grootste gedeelte van het gebied weer te veroveren, werd hij teruggeroepen door de afgunst van zijn oom Tiberius, en er werd geen verdere poging gewaagd om Germanië bij het keizerrijk in te lijven. Behalve de tijdelijke annexatie van Dacië werd de politiek van Augustus na de nederlaag van Varus voortgezet door zijn opvolgers en de natuurlijke grenzen, de Rijn en de Donau, versterkt door uitstekende vestingen1, bleken een ondoordringbaar bolwerk te zijn gedurende ongeveer 250 jaar,—totdat die noodlottige toestemming om den Donau over te steken aan geweldige massa’s van West-Goten werd gegeven, welke leidde tot de ramp bij Hadrianopolis in 378.

Toen deze ramp vroeger werd vermeld (p. 7), hebben wij verteld dat de Goten over den Donau werden gedreven door de naderende benden van Hunnen. Nu zullen wij in het kort behandelen, wie die Goten waren, hoe zij en de Vandalen en verscheidene andere volkeren, die zich in Midden-Europa hadden gevestigd, zuidwaarts en westwaarts werden gejaagd door de woeste horden van dit Tartaarsche ras, de Hunnen, en tegen de grenzen van het Westelijke Keizerrijk gedrongen werden—een verschuiving van zulk een omvang en met zoo ingrijpende gevolgen, dat zij bekend is als “die Völkerwanderung”. Daarna zullen wij nauwkeuriger de drie groote barbaren-invallen in Italië beschouwen, die het gevolg waren van deze verschuiving—den inval van de West-Goten onder Alarik, van de Hunnen zelf onder Attila, en van Gaiserik en zijn Vandalen (uit Afrika).

De Goten waren een Germaansche stam, die, naar men aanneemt, in Midden-Europa is gekomen van Skandinavië2, waar de naam Gotland nog bestaat. Als dit zoo is, en als het waar is, dat ieder volk, hetwelk een taal spreekt behoorende tot de groote Arische familie oorspronkelijk kwam van de streken aan de andere zijde van de Kaspische Zee, moet hieruit volgen dat de stamvaders van de Goten in oude tijden hun weg gebaand hebben door Rusland naar Skandinavië. Maar, hoe dat ook zij, ten tijde van de Antonini, wanneer wij het eerst betrouwbare berichten over hen hooren, zijn zij in de streek van de Vistula (Weichsel) en ongeveer zeventig jaar later (c. 250) zien wij dat zij zijn verhuisd naar het land van de Borysthenes (Dnjepr) en de noord-westkust van den Pontus Euxinus en dat zij zoo hinderlijk zijn voor het Romeinsche Dacië, dat Keizer Decius een veldtocht tegen hen onderneemt, en, tegelijk met zijn zoon, verslagen wordt.

In dezen tijd bestond de Gotische natie uit Oost-Goten, West-Goten en die Gepiden,3 die later de streken van Dacië en Pannonië zullen bezetten, wanneer deze zijn verlaten door de Goten, die verder trekken. De West-Goten kwamen natuurlijk het eerst in botsing met de Romeinen in Dacië. Na de nederlaag en den dood van Decius werd een vastberaden aanval tegen deze West-Goten gedaan door Keizer Claudius II, wiens “litera laureata” aan den Romeinsche Senaat berichtte, dat hij 320.000 van hen had verslagen en 2000 van hun schepen had vernield; hij ontving van den Senaat den titel Goticus; maar toch vond zijn opvolger, Aurelianus het twee jaar later (272) noodzakelijk de provincie aan de barbaren over te geven, die daar een zeer merkwaardig rijk grondvestten—een complex van de drie groote Gotische Koninkrijken. In het noorden (Hongarije) waren de Gepiden, in het oosten (Moldavië en Bess-Arabië) de Oost-Goten, en in zuidelijk Dacië (Roemenië) de West-Goten.

De Oost-Goten, die machtig werden en een soort van Pan-Gotische suprematie uitoefenden onder hun beroemden Koning Hermanric,4 bleven lang heidenen, daar zij evenmin als de Gepiden in Noord-Dacië beïnvloed werden door de Romeinsche beschaving; maar de West-Goten, die in nauwer aanraking kwamen met de Romeinen, werden snel geromaniseerd en bekeerd tot het Christendom—van dit feit zijn de bewijzen nog over, want de tegenwoordige Roemeniërs zijn voor een groot gedeelte afstammelingen van de West-Goten, die achterbleven in Dacië (c. 378), toen velen van hen den Donau overtrokken, met Alarik Italië binnendrongen en gedeeltelijk in Gallië aankwamen; en deze tegenwoordige Roemeniërs hebben, trots alle Turksche onderdrukking, hoewel aan alle kanten door Magyaren en Slaven ingesloten, tot heden veel van den Romeinschen aard in hun taal, litteratuur, gewoonten en sympathiën bewaard.

Grooten invloed op deze West-Goten heeft de zendeling Ulfilas (Vulfila)—de Apostel van de Goten—uitgeoefend. Hijzelf was van Gotische afkomst, maar hij ontving een Grieksche en Romeinsche opvoeding te Constantinopel en wijdde het overige van zijn leven (van c. 335 tot 380) aan het bekeeren van zijn landgenooten en het vertalen van den Bijbel in het Gotisch. Ongeveer 177 pagina’s van een prachtig vijftiende-eeuwsch handschrift van zijn vertaling kan men nog in Upsala zien. Het is geschreven met zilveren en gouden letters op purperkleurig perkament en bevat meer dan de helft van de Evangeliën. Andere Gotische manuscripten geven vertalingen van de brieven van Paulus en het Oude Testament, waarschijnlijk ook zijn werk.5

Voor deze vertaling gebruikte hij gedeeltelijk letters van eigen vinding, deels Grieksche en Latijnsche, en deels Runen-schrift. Dit schrift had reeds vele eeuwen bij de Goten bestaan, waarschijnlijk ingevoerd in de Noordelijke landen door kooplieden van de Grieksche koloniën aan den Pontus Euxinus, of door Phoenicische zeelieden, of was misschien door de voorvaderen van deze Noordelijke Arische volkeren van hun oorspronkelijke woonplaatsen uit het verre Oosten hierheen gebracht.

Toen Ulfilas nog als jongeling zijn opvoeding genoot te Constantinopel, was hij zonder twijfel onder den persoonlijken invloed gekomen van Arius, wiens leerstellingen krachtig werden begunstigd door Constantijn in de laatste jaren van zijn regeering. Vandaar, dat door het onderwijs van den Apostel der Goten en andere zendelingen alle barbaarsche volkeren van Midden-Europa, behalve de Franken eerst bekeerd werden tot het Arianisme, en dat eerst veel later het Katholicisme de overhand kreeg. Maar wat men moge denken van de verdiensten van Ulfilas als Christelijk zendeling en verbreider van de kennis van den Bijbel, men kan niet twijfelen over de waarde van zijn werk, van litterair standpunt beschouwd.

Wij moeten nu van de Goten overgaan tot een andere natie, wellicht ook van Germaanschen, maar waarschijnlijk van Slavischen oorsprong, de Vandalen. Gedurende het bestaan van het groote Gotische rijk (van c. 250 tot 400) schijnen zij in de bovenlanden van de Elbe en de Oder geleefd te hebben, in welke streken hun afstammelingen (de Wenden) en overblijfselen van hun taal (het Wendisch) misschien nog bestaan.

Bij de komst van de Hunnen (die, zooals wij hebben gezien geheel midden-Europa in hevige beroering brachten, daar zij de Goten dwongen het Romeinsche Rijk binnen te dringen en waarschijnlijk ook de Angel-Saksen Brittannië te overvallen) schijnen de Vandalen te zijn gevlucht naar het huidige Saksen en Silezië en met de Sueven (Zwaben), Alanen en Bourgondiërs zich te hebben vereenigd met Alarik en zijn West-Goten bij zijn eersten, niet gelukkigen inval in Italië. Hier werd, bij Florence, de aanvoerder van dit vereenigd leger, Radegast, gevangen genomen en gedood door den Romeinschen veldheer Stilicho (405). Evenwel achtte Stilicho, zooals wij zagen, het noodzakelijk de Romeinsche legioenen niet alleen van Brittannië, maar ook van het Rijnland weg te halen, en de groote horden van heidensche6 Vandalen en hun bondgenooten, uit Italië verdreven, trokken den Rijn over (406) en verwoestten (volgens Gibbon) het grootste gedeelte van de zeventien provinciën van Gallië. Vele bloeiende steden werden geplunderd, duizenden van Christenen in de Kerken vermoord, het rijke en uitgestrekte land, ongeveer tot den Oceaan en de Pyreneën, was overgeleverd aan de barbaren, die een verwarde massa voor zich uit dreven, bisschoppen, senatoren, vrouwen, beladen met den buit van hun eigen huizen en altaren.

Uit deze streken werden de Vandalen en de Sueven niet lang daarna verdreven door de West-Goten, die, na Rome in 410 geplunderd te hebben, naar het Zuiden van Gallië marcheerden en een groot Koninkrijk stichtten, waarvan Arles en Toulouse de hoofdsteden werden. De Vandalen7 bleven een tijdlang in Spanje gevestigd, waarheen zij gedreven waren (Vandalusia of Andalusia is een herinnering aan hun verblijf), totdat de West-Goten hen over de Pyreneën volgden en gedurende eenige jaren verontrustten (c. 412–420). Daarna schijnt het dat zij gereorganiseerd zijn door den beroemden Gaiserik, die, misschien uitgenoodigd door den Romeinschen veldheer Bonifacius, met zijn geheele volk naar Afrika overstak. Vandaar, wellicht aangespoord door Keizerin Eudoxia, zeilde Gaiserik, die een machtige vloot had gebouwd, naar Zuid-Italië en plunderde Rome (455). Maar in een ander hoofdstuk zal de geschiedenis van de Vandalen in Afrika en in Rome uitvoerig behandeld worden.

Nu zullen wij over de Hunnen spreken, wie zij waren en vanwaar zij kwamen. Hun invallen in Gallië en Italië onder Attila zullen later beschreven worden. Hier zullen wij hun geschiedenis nagaan, van de oudste tijden tot 445, toen Attila, de “Geesel Gods”, het gezag in handen kreeg.

Behalve de Basken en een paar andere bestanddeelen, de overblijfselen der Saracenen-heerschappij en de Joden, bestaat de bevolking van Europa uit twee groote families. Tot de Arische (of Indo-Germaansche) behooren de Kelten, Grieken, Romeinen, Germanen en de Slavische rassen. Tot de Toeraansche (of Mongoolsche) familie behooren de Turken, Hongaren (Magyaren8), Finnen, Bulgaren; deze laatsten zijn Slavische Sarmaten of Scythen, die van de Mongolen afstamden en volgens de beschrijving van den grooten geneesheer Hippocrates in uiterlijk en gewoonten op de Hunnen geleken.

De volgende tabel geeft de afstamming van de Hunnen en hun verhouding tot de andere volkeren aan:9


Volgens oude Chineesche berichten waren de “Hiong-nu”, de Hunnen, een groot en woelig volk, dat in Midden-Azië reeds 2000 jaar vóór onze jaartelling bestond. De groote Muur werd gebouwd om hen buiten China te houden. Later, na vele ernstige botsingen, versloegen de Chineezen hen (c. 90 n. Chr.) en velen van hen verhuisden naar het Westen. Gedurende ongeveer driehonderd jaar leefden zij tusschen den Oeral en de Wolga, waarschijnlijk tegengehouden door de Alanen van den Don, een Turksch ras, waarover reeds gesproken is. Deze overwonnen zij eindelijk en marcheerden met hen weder westwaarts. De schrik, die de nadering van deze Aziatische woestelingen veroorzaakte, wordt levendig weergegeven in de verhalen van Jordanes, die hen vergelijkt met beesten, die op hun achterpooten loopen en met de leelijke, houten beelden op bruggen. Volkeren, zegt hij, die zij in een eerlijk gevecht nooit zouden overwonnen hebben, vluchtten uit afschuw. “Zij zijn woester dan de woestheid zelf. Zij kruiden hun spijzen niet en kooken evenmin, maar eten rauw vleesch, nadat zij er een tijd onder hun zadel op gereden hebben; want zij zijn altijd te paard. Zij zijn klein, vlug en sterk. Hun gezichten—ofschoon men nauwelijks van menschelijke gezichten kan spreken—zijn vormlooze stukken vleesch, met twee zwarte, fonkelende punten in plaats van oogen. Zij hebben bijna geen baard, want zij krabben de gezichten van hun kinderen open met messen om hen aan wonden te gewennen, voordat zij de moedermelk proeven en platten hun neuzen af om hen tegenover den vijand des te verschrikkelijker te maken. Zij leiden hun afstamming af van de booze geesten en de heksen die door de Goten uit de bosschen zijn gedreven; zij zijn geboren om de Goten te overweldigen. Diezelfde booze geesten wezen hun den weg om de Goten aan te vallen; en dat geschiedde aldus. Eenige Hunnen, die aan het jagen waren, ontmoetten een hert, dat omkeerde en hen scheen uit te noodigen om te volgen. Dat deden zij en toen het hert, vooruit gaande, hun gewezen had, hoe zij het Maeotische moeras (de zee van Azof) moesten overtrekken, verdween het plotseling—een duidelijk bewijs, dat het zeker een van de booze geesten was, die den Goten vijandig waren.”

De stoot van de ontelbare benden Hunnen was onweerstaanbaar. De oude Koning Hermanrik werd gedood—of doodde zichzelf—en zijn krijgers werden ingedeeld in het leger van de Hunnen. Daarna werd den Dnjestr overgetrokken en werden de West-Goten aangevallen. Sommigen ontsnapten Noordwaarts naar de Karpathen; anderen vluchtten naar het Zuiden, waar zij zulk een paniek onder hun stamverwanten in Beneden-Dacië verwekten, dat een geweldige menigte, misschien een millioen, waaronder 200.000 gewapenden onder hun aanvoerder of “rechter”, Fritigern, troepsgewijze, uitermate verschrikt, den Donau overstak. De Romeinen—d. i. de militaire macht van het Oostelijke Keizerrijk—trachtten tevergeefs den stroom te stuiten en daar zij het zelfs onmogelijk achtten hen te tellen en te ontwapenen, stonden zij den West-Goten toe zich te vestigen in Moesië en Thracië. Een vreeselijke hongersnood brak uit, waarmee de Romeinsche ambtenaren hun voordeel deden. Zij kochten van de hongerlijdende vluchtelingen niet alleen kostbare voorwerpen, maar ook duizenden van slaven, voor verrot of walgelijk voedsel, zooals vleesch van honden, reptielen en ziek vee. Wanhopig, begonnen de West-Goten, ondanks de waarschuwingen van Fritigern, het land te plunderen en weldra vond er een treffen plaats tusschen de barbaren en de keizerlijke troepen, terwijl hun aanvoerders een feestmaaltijd hielden—zooals in het Nibelungenlied de mannen van Gunther en Attila beginnen te twisten—, hetgeen met een vreeselijke ramp eindigde. Daarop volgt, zooals wij zagen, de groote slag bij Hadrianopolis. De Keizer, Valens, verdwijnt en onder het Keizerlijk leger wordt een geweldig bloedbad aangericht (378).

Doch om nu tot de Hunnen terug te keeren—zij schijnen in Noord-Dacië gevonden te hebben, wat zij behoefden, want in de volgende vijftig jaar ongeveer bleven zij daar, ofschoon zij echter misschien verschillende volkeren van Germanië, de Saksen en de Franken hebben geplunderd, geannexeerd of Noord- en Westwaarts hebben gedreven. Met het Oost-Romeinsche Rijk onderhielden zij vriendschappelijke betrekkingen. Hunsche soldaten vochten soms mede als bondgenooten van de Keizerlijke legioenen en zij gebruikten de gelegenheid om de Romeinsche wapenen te leeren kennen en in hun eigen leger in te voeren, ook de tucht, de krijgstactiek en ongetwijfeld ook Romeinsche officieren.

De plotselinge en dreigende uitbreiding van het rijk der Hunnen, toen Attila, in 445, aan het hoofd kwam te staan, zal beschreven worden in een volgend hoofdstuk, wanneer zijn inval in Gallië en Italië ter sprake komt.

1 Een van de meest interessante forten lag bij Kaiseraugst (Colonia Augusta) bijna 20 K.M. stroomopwaarts van Basel, gebouwd in 27 v. Chr. Het was voorzien van een ruim en stevig theater, dat onlangs volledig is uitgegraven en gerestaureerd.

2 De Noordsche Mythologie van het Walhalla is zeker veel bekender in haar Skandinavischen dan in haar Germaanschen vorm en schijnt te wijzen op Skandinavië als haar oorsprong. Maar dit moet men misschien toeschrijven aan het feit dat het heidendom veel langer in Skandinavië heeft bestaan en zich ontwikkeld heeft in een prachtige litteratuur, de Edda’s.

3 Jordanes (zie Index) verzekert, dat Gepidae beteekent “treuzelaars” en dat het schip, hetwelk dit deel van het volk over de Oostzee bracht, “achteraan kwam”.

4 Hermanric = Leger-man-vorst. Het woord ric, rik, rick dat men vind in Alaric, Theodoric etc. beteekent “rijk, machtig”. Het woord Recke (een vorst of held, tegenwoordig beteekent het reus) in het Nibelungenlied hangt daar blijkbaar mee samen en misschien ook het Latijnsche rex.

5 Men zegt dat hij de boeken van Samuel en de Koningen niet wilde vertalen, uit vrees, dat zij tot den oorlog zouden opwekken. Daar hij tot 380 leefde, was hij waarschijnlijk onder de vluchtelingen, die den Donau overstaken in 378.

6 Toen Radegast op een van zijn veldtochten Rome bijna bereikt had, beloofde hij de Romeinsche senatoren aan eenige Noordsche Goden te zullen offeren—aan Thor en Wodan misschien.

7 De Sueven stichtten een Koninkrijk in het tegenwoordige Portugal.

8 De huidige Hongaren, die ten onrechte hun afkomst van de Hunnen afleiden, zijn Magyaren, die c. 900 n. Chr. de oudere bewoners van Hongarije, waarschijnlijk Avaren, verjoegen. De naam Hungaar of Ongar, door de Slaven aan de nieuwaangekomenen gegeven, heeft waarschijnlijk niets te maken met “Hun”, maar beteekent Ugraan of Ograan.

9 “Tartaar” is een incorrecte vorm voor “Tatar” ontstaan uit het woord Tartarus (Hel).

Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313)

Подняться наверх