Читать книгу Keur van Nederlandsche Synoniemen - Teunis Pluim - Страница 19
16. Zuinig—spaarzaam.
ОглавлениеNiet verkwistend.
Zuinig duidt aan, dat men zorg draagt, niet te veel uit te geven; men wil voorkomen, dat hetgeen men bezit, te vroeg opraakt, daar men anders te kort zou komen. Wie zes gulden per week verdient, moet zuinig huishouden.
Spaarzaam is nog sterker; het onderstelt, dat men nog wil sparen of overhouden. Een spaarzame hand koopt anderlui's land. Een spaarzaam mensch geeft dus betrekkelijk zeer weinig uit; vandaar dat spaarzaam in figuurlijken zin beteekent: niet overvloedig, beperkt; bijv.: Het vertrek was slechts spaarzaam verlicht.
Het nieuwe bestuur dezer vereeniging is — met de gelden omgegaan; er is dan ook dit jaar voor het eerst geen tekort.
Doordat hij — is, heeft hij reeds een aardig sommetje bijeen.
Over de oudste plaatsen in ons land vindt men in de oorkonden slechts — berichten.
Hij is van avond zeer — met zijn woorden.