Читать книгу Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw - Anoniem - Страница 10

Fryas Tex.

Оглавление

Inhoudsopgave

Heil verbeidt de vrijen. Ten laatste zullen zij mij weder zien. Doch hem alleen mag ik als vrij erkennen die geen slaaf is van een ander noch van zijne driften. Hier is mijn raad.

1. Zoo wanneer de nood erg is, en goede raad en goede daad niets meer vermogen, roep dan den geest van Wralda aan; maar gij moet hem niet aanroepen, bevorens alle dingen beproefd zijn. Doch ik zeg u met redenen, en de tijd zal het waar maken: De moedeloozen zullen immer bezwijken onder hun eigen leed.

2. Wraldas geest mag men alleen kniebuigende dank toewijden, ja driewerf, voor hetgene gij van hem genoten hebt, voor hetgene gij geniet en voor de hoop, die hij u laat in angstige tijden.

3. Gij hebt gezien, hoe spoedig ik hulp verleende. Doe al eender met uwen naaste; maar en toef niet tot dat men u gebeden heeft; de lijdende zoude u vloeken, mijne maagden zouden uwen naam uitwisschen uit het boek en ik zoude u als een onbekende moeten afwijzen.

4. Neem nimmer kniebuigende van uwen naaste dank aan, deze behoort aan Wraldas geest. De nijd zoude u bekruipen; de wijsheid zoude u belagchen; mijne maagden zouden u betigten van vaderroof.

5. Vier dingen zijn tot uw genot gegeven, met name lucht, water, land en vuur; maar Wralda wil alleen daarvan bezitter wezen. Daarom raad ik u, gij zult u rechtvaardige mannen kiezen, die den arbeid en de vruchten naar recht verdeelen, zoodat niemand vrij van werken noch van verdedigen zij.

6. Zoo wanneer daar iemand onder u gevonden wordt, die zijne eigene vrijheid verkoopt, die is niet van uw volk, hij is een bastaard met verbasterd bloed. Ik raad u, dat gij hem en zijne moeder uit het land drijft. Zeg dat tot uwe kinderen des morgens en des middags en des avonds, tot dat zij daar van droomen des nachts.

7. Een iegelijk die een ander van zijne vrijheid berooft, al ware de ander hem schuldig, dien moet ik aan den leiband eener slavin laten voeren. Doch ik raad u om zijn lijk en dat zijner moeder op eene kale plaats te verbranden en daarna hunne asch vijftig voet onder den grond te begraven, opdat daar geen grashalm op groeijen moge, want zoodanig gras zoude uw kostelijkste vee dooden.

8. Tast nooit aan het volk van Lyda, noch van Finda, omdat Wralda zoude hen helpen; zoodat al het geweld, dat van u uitging, op uw eigen hoofd zoude terugkeeren.

9. Zoo wanneer het mocht gebeuren, dat zij van u raadgeving of iets anders begeerden, zoo behoort gij hen te helpen. Maar komen zij om te rooven, val dan op hen neder als het bliksemende vuur.

10. Zoo wanneer een van hun eene uwer dochteren tot vrouw begeert, en zij dat wil, dan zult gij haar hare dwaasheid beduiden, doch wil zij toch haren vrijer volgen, dat zij dan met vrede ga.

11. Wil uw zoon eene van hunne dochteren, dan moet gij even zoo doen als met uwe dochter. Maar noch de een, noch de ander mag terugkeeren, want zij zouden uitheemsche zeden en gewoonten medevoeren, en zoodra deze bij u gehuldigd worden, mag ik niet langer over u waken.

12. Op mijne dienares Fasta heb ik al mijne hoop gevestigd. Daarom moet gij haar tot uwe Eeremoeder nemen. Volgt gij mijn raad, dan zal zij namaals mijne dienares blijven en alle vrome maagden die haar volgen. Dan zal de lamp nimmer uitgaan, die ik voor u opgestoken heb. Het licht daarvan zal dan eeuwig uw brein verlichten, en gij zult dan even vrij blijven van onvrij geweld, als uwe zoete rivierwateren van het zoute water der eindelooze zee.

Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw

Подняться наверх