Читать книгу Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw - Anoniem - Страница 20

Nuttige zaken uit de nagelaten schriften van Minno.

Оглавление

Inhoudsopgave

Minno was een oude zeekoning, een ziener en wijsgeer; hij heeft aan de Kretensen wetten gegeven. Hij is geboren aan de Lindeoord, en na al zijne omzwervingen heeft hij het geluk genoten om te Lindahem te sterven.

Zoo wanneer onze naburen een stuk land hebben of water, dat ons goed toeschijnt, zoo voegt het ons dat te koop te vragen; willen zij dat niet doen, zoo moet men hun dat laten behouden: dat is naar Fryas tex en het zoude onrecht wezen dat afhandig te maken.

Wanneer er naburen te zamen kijven en twisten over eenige zaak (anders) dan over land, en zij ons verzoeken een oordeel uit te spreken, zoo behoort men dat liever achterwege te laten; doch als men daar niet buiten kan, zoo moet men dat eerlijk en rechtvaardig doen.

Komt er iemand en zegt: ik heb oorlog en nu moet gij mij helpen. Of een ander komt en zegt: mijn zoon is minderjarig en onbekwaam en ik ben oud, nu wilde ik u tot voogd over hem en over mijn land stellen, totdat hij meerderjarig is, zoo behoort men dat te weigeren, opdat wij niet in twist mogen komen over zaken strijdende met onze vrije zeden.

Wanneer een buitenlandsch koopman komt op de toegelatene markt te Wyringen of te Almanland en hij bedriegt, zoo wordt hij terstond in de marktboete geslagen en door de maagden kenbaar gemaakt over het geheele land. Komt hij dan terug, dan zal niemand van hem koopen, en hij mag vertrekken gelijk hij gekomen is. Dus wanneer er kooplieden gekozen worden om ter markt te gaan, of met de vloot te varen, dan behoort men alleen dezulken te kiezen, die men door en door kent en in een goeden roep staan bij de maagden. Gebeurt het desniettemin, dat er een slecht man onder is, die de menschen bedriegen wil, zoo behooren de anderen dat te weren. Heeft hij het reeds gedaan, dan moet men dat herstellen, en den misdadiger uit het land verbannen, opdat onze naam overal met eere genoemd mag worden.

Maar zoo wij ons op eene buitenlandsche markt bevinden, hetzij nabij of ver af en het volk ons leed doet of besteelt, dan behooren wij met een haastigen aanval toe te slaan, want ofschoon wij alles behooren te doen om des vredes wille, mogen onze halfbroeders ons nimmer minachten of wanen dat wij bang zijn.

In mijne jeugd heb ik wel eens gemord over de banden der wetten, achterna heb ik Frya dikwijls gedankt voor hare tex, en onze voorvaderen voor de wetten, die daaruit zamengesteld zijn. Wralda of Alvader heeft mij vele jaren gegeven, en over vele landen en zeeën heb ik rondgevaren, en na alles wat ik gezien heb, ben ik overtuigd, dat wij alleen door Alfader uitverkoren zijn, om wetten te hebben. Lydas volk vermag geene wetten te maken, noch te houden, zij zijn te dom en onbeschaafd daartoe. Velen gelijken op Finda, zijn schrander genoeg, maar zij zijn hebzuchtig, hovaardig, valsch, onkuisch en moordzuchtig. De padde blaast zich op en zij kan slechts kruipen. De kikvorsch roept werk, werk, en zij doet niets als huppelen en grappenmaken. De raven roepen spaar, spaar, maar zij stelen en verslinden al wat onder hun snavel komt. Aan die allen gelijk is het Findas volk, zij spreken luide altijd over goede wetten, elk wil inzettingen maken om het kwaad te weren, maar zelf wil niemand daaraan gebonden wezen. Diegene wiens geest het listigste is en daardoor sterk, diens haan kraait koning en de andere moeten allerwege aan zijn wil onderworpen wezen, totdat een ander komt die hem van den zetel verdrijft. Het woord ewa is te heilig om eene gemeene zaak te benoemen, daarom heeft men ons evin leeren zeggen. Ewa beteekent inzettingen, die bij alle menschen gelijkelijk in hun gemoed geprent zijn, opdat zij weten mogen wat recht en onrecht is, en waardoor zij in staat zijn hunne eigene daden en die van anderen te beoordeelen, dat wil zeggen: alzoo verre zij goed en niet misdadig opgevoed zijn. Ook is er nog een andere zin aan vast: Ewa (effen) beteekent ook gelijk, vlak als water, recht en slecht gelijk water dat door geen hevige wind of iets anders verstoord is. Wordt het water verstoord, dan wordt het oneffen, onrecht, maar het neigt altijd om weder effen te worden. Dat ligt in zijn wezen, even als de neiging tot recht en vrijheid in Fryas kinderen ligt. Deze neiging hebben wij door den geest van Wralda onzen vader, die luide spreekt in Fryas kinderen. Daarom zal die ook eeuwig beklijven. Ewa (eeuwig) is ook het andere zinnebeeld van Wralda, die eeuwig recht en onverstoord blijft, ofschoon het in zijn ligchaam erg toe gaat. Eeuwig en onverstoord zijn de kenmerken der wijsheid en rechtvaardigheid die door alle vrome menschen gezocht en door alle rechteren moeten bezeten worden. Willen dus de menschen inzettingen en bepalingen maken, die steeds goed blijven en aller wege, zoo moeten zij gelijk wezen voor alle menschen. Naar deze wetten behooren de rechteren hun oordeel uit te spreken. Is er eenig kwaad bedreven, waaromtrent geene wetten gemaakt zijn, zoo moet men eene algemeene vergadering beleggen, daar oordeelt men naar den zin, dien Wraldas geest in ons spreekt, om over alles rechtvaardig te oordeelen. Zoo doende zal ons oordeel nimmer falikant uitkomen. Doet men geen recht, maar onrecht, dan rijst er twist en tweespalt onder de menschen en staten; daaruit ontspruit binnenlandsche oorlog, waardoor alles in de war gebragt en in ’t verderf gestort wordt. Maar o domheid. Terwijl wij bezig zijn elkander te schaden, komt het nijdige volk Findas met zijne valsche priesteren om uwe have te rooven, uwe dochteren te schenden, uwe zeden te verderven, en ten laatste sluiten zij slavenbanden om een ieders vrijen hals.

Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw

Подняться наверх