Читать книгу Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw - Anoniem - Страница 13

Dit zijn de wetten die tot de burgten betrekking hebben.

Оглавление

Inhoudsopgave

1. Zoo wanneer ergens eene burgt gebouwd is, dan moet de lamp aldaar aan de eerste lamp te Texland aangestoken worden, doch dat mag nimmer anders dan door de Moeder geschieden.

2. Elke moeder zal hare eigene maagden kiezen. Eveneens die welke op andere burgen moeder zijn.

3. De Moeder te Texland mag hare opvolgster kiezen, doch bijaldien zij sterft voor dat zij het gedaan heeft, dan moet die gekozen worden op eene algemeene vergadering bij raad van alle staten te zamen.

4. De Moeder op Texland mag eenentwintig maagden hebben en zeven spinmeisjes, opdat er altijd zeven bij de lamp mogen waken des daags en des nachts. Bij de maagden die op de andere burgten als moeder dienen, even zoo vele.

5. Bijaldien eene maagd aan iemand huwen wil, zoo moet zij dat aan de moeder berichten, en op staande voet tot de menschen terugkeeren, eer zij met haar tochtige adem het licht verontreinigt.

6. Aan de Moeder en aan iedere burgtmaagd zal men toevoegen eenentwintig burgtheeren, zeven bejaarde wijzen, zeven bejaarde krijgslieden en zeven oude zeestrijders.

7. Daarvan zullen alle jaren naar huis keeren drie van elk zevental, maar zij mogen niet opgevolgd worden door hunne nabestaanden, nader dan het vierde lid.

8. Ieder mag drie honderd jonge burgtverdedigers hebben.

9. Voor deze diensten zullen zij Fryas tex leeren en de wetten, van de wijze mannen de wijsheid, van de oude heermannen de kunst van den oorlog, en van de zeekoningen de kundigheden die bij het buitenvaren noodig zijn.

10. Van deze verdedigers zullen jaarlijks honderd naar huis keeren; doch zijn er sommigen verlamd geworden, dan mogen zij op de burgten blijven hun geheele leven lang.

11. Bij het kiezen van de verdedigers mag niemand van de burgt eene stem hebben, noch de Grevetmannen, of andere opperhoofden, maar enkel het volk alleen.

12. De Moeder te Texland zal men geven driemaal zeven flinke boden, met driemaal twaalf rappe paarden. Op de andere burgten elk burgtmaagd drie boden met zeven paarden.

15. Ook zal iedere burgt hebben vijftig (land) bouwers, door het volk verkozen, maar daartoe mag men slechts zulken geven, die niet geschikt en sterk voor de krijgsdienst, noch voor buitenvaarders zijn.

14. Iedere burgt moet in haar eigen onderhoud voorzien en geneeren zich van haar eigen ronddeel en van het deel, dat zij van het markgeld ontvangt.

15. Is er iemand gekozen om op de burgten te dienen en wil hij niet, dan mag hij naderhand geen burgtheer worden, en dus nooit een stem hebben. Is hij reeds burgtheer, dan zal hij die eer verliezen.

16. Bijaldien iemand raad begeert van de Moeder, of van eene burgtmaagd, dan moet hij zich melden bij den schrijver. Deze brengt hem bij den burgtmeester. Vervolgens moet hij naar den leetse, dat is naar den heelmeester, die moet zien of hij ook bezocht is van kwade tochten. Is hij goedgekeurd, dan ontdoet hij zich van zijne wapenen en zeven krijgslieden brengen hem bij de Moeder.

17. Is de zaak over ééne state, dan mogen er niet minder dan drie boden komen. Betreft zij het geheele Friesland, dan moeten er nog driemaal zeven getuigen bij wezen, daarom, omdat er geen kwaad vermoeden oprijze moge, noch bedrog gepleegd worde.

18. Bij alle zaken moet de Moeder zorgen en hoeden dat hare kinderen, dat is Fryas volk, zoo maatrijk blijven, als het wezen kan, dat is de grootste van hare plichten, en ons aller (plicht is het) om haar daar in te helpen.

19. Heeft men haar bij eene gerechtelijke zaak ingeroepen om uitspraak te doen tusschen een Grevetman en de gemeente, en vindt zij de zaak twijfelachtig, zoo moet zij ten bate der gemeente spreken, opdat er vrede kome, en omdat het beter is dat aan één man onrecht gedaan wordt dan aan velen.

20. Komt iemand om raad en weet de Moeder raad, zoo behoort zij op het oogenblik dien te geven. Weet zij op het oogenblik geen raad, dan mag zij zeven dagen laten wachten. Weet zij dan nog geen raad, dan mogen zij henen gaan en zij mogen zich niet beklagen, omdat geen raad beter is dan een verkeerde raad.

21. Heeft eene Moeder slechte raad gegeven uit kwaadwilligheid, dan moet men haar dooden, of uit het land drijven geheel naakt en bloot.

22. Zijn hare burgtheeren medeplichtig, dan doet men even zoo met hen.

23. Is hare schuld twijfelachtig of bloot vermoeden, dan moet men hier over beraadslagen en spreken, zoo het noodig is, eenentwintig weken lang. Stemt het half deel schuldig, zoo houde men haar voor onschuldig. Twee derde, zoo wacht men nog een vol jaar. Stemt men dan ook nog zoo, dan mag men haar voor schuldig houden, maar niet dooden.

24. Bijaldien er onder het derde deel sommigen zijn, die haar voor zoo onschuldig houden, dat zij haar willen volgen, zoo mogen zij dat doen met al hunne drijvende en tilbare have en niemand behoort hen daarom te minachten, aangezien de meerderheid even goed kan dwalen als de minderheid.

Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw

Подняться наверх