Читать книгу Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw - Anoniem - Страница 21

Uit Minnos schriften.

Оглавление

Inhoudsopgave

Toen Nyhalennia, die van haar eigen naam Min-erva heette, goed gezeten was, en de Krekalanders haar soms evenzeer lief hadden als ons eigen volk, toen kwamen daar eenige vorsten en priesteren op hare burgt en vraagden Min-erva, waar hare erven gelegen waren. Hellenia antwoorde mijne erven draag ik om in mijn boezem, ’t gene ik geërfd heb is liefde tot wijsheid, rechtvaardigheid en vrijheid. Heb ik die verloren, dan ben ik gelijk aan den minste van uwe slaven. Nu geef ik raad om niet, maar dan zoude ik die verkoopen. De heeren gingen heen en riepen al lachende, uwe gehoorzame dienaren, wijze Hellenia. Doch daarmede misten zij hun doel, want het volk dat haar beminde en volgde nam dezen naam als een eernaam op. Toen zij zagen, dat hun schot gemist had, toen gingen zij haar belasteren, en zeiden dat zij het volk behekst had; maar ons volk en de goede Krekalanders beweerden allerwege dat het laster was. Eens kwamen zij en vroegen: als gij dan geen tioenster (heks) zijt, wat doet gij dan met de eijeren, die gij altijd bij u hebt. Minerva antwoordde: Deze eijeren zijn het zinnebeeld van Frya’s raadgevingen, waarin onze toekomst verholen ligt en die van het geheele menschelijk geslacht. De tijd moet ze uitbroeden, en wij moeten waken dat er geen leed aan komt. De priesteren (zeiden): goed gezegd, maar waartoe dient de hond aan uwe rechter hand. Hellenia antwoorde: Heeft de herder geen schaapshond om zijne kudde bijeen te houden? wat de hond is in de dienst des schaapsherders, dat ben ik in Frya’s dienst. Ik moet over Frya’s kudde waken. Dat komt ons goed voor zeiden de priesters, maar zeg ons wat is de beteekenis van de nachtuil, die altijd boven uw hoofd zit; is dat lichtschuwende dier soms het teeken van uw helder zien? Neen, antwoorde Hellenia, hij helpt mij herinneren dat er een slag van menschen over de aarde omdwaalt, dat even gelijk hij in kerken en holen huist, die in duister omwroeten, doch niet als hij, om ons van muizen en andere plagen te bevrijden, maar om ranken te verzinnen, andere menschen hunne wetenschap te rooven, opdat zij hen des te beter mogen vatten om er slaven van te maken, en hun bloed uit te zuigen even als de bloedzuigers doen. Eens kwamen zij met eene bende volks (de pest was over het land gekomen), zij zeiden: wij alle zijn bezig de goden te offeren, opdat zij de pest mogen weren, wilt gij dan niet helpen hunne gramschap te stillen, of hebt gij zelve de pest over het land gebracht met uwe kunsten. Neen, zeide Minerva, maar ik ken geene goden die kwaaddoende zijn, daarom kan ik niet vragen of zij beter willen worden. Ik ken slechts een goede, dat is Wralda’s geest, maar omdat hij goed is, doet hij ook geen kwaad. Waar komt het kwaad dan weg, vroegen de priesteren. Alle kwaad komt van u en van de domheid der menschen, die zich van u laten vangen. Indien uwe godheid dan zoo bijster goed is, waarom weert hij dan het kwaad niet, vroegen de priesters. Hellenia antwoorde: Frya heeft ons op den weg gebracht, en de Kroder, dat is de Tijd, die moet het overige doen; voor alle rampen is raad en hulp te vinden, doch Wralda wil dat wij die zelve zullen zoeken, opdat wij sterk zullen worden en wijs. Willen wij niet, dan laat hij onze verbastering uitrazen, opdat wij zullen ervaren, wat na verstandige daden en wat na dwaze daden volgt.

Toen zeide een vorst: Ik zoude wanen, dat het beter ware, die te weeren. Wel mogelijk, antwoordde Hellenia, want dan zouden de menschen blijven gelijk makke schapen, gij en de priesters zoudt hen willen hoeden, maar ook scheren en naar de slachtbank voeren. Doch zoo wil het onze godheid niet, hij wil, dat wij elkander helpen, maar hij wil ook dat iedereen vrij zij en wijs worde. En dat is ook onze wil, en daarom kiest ons volk zijne vorsten, graven, raadgevers en alle bazen en meesters uit de wijsten der goede menschen, opdat alle man even zeer zijn best zal doen, om wijs en goed te worden. Zoodoende zullen wij eens weten en aan het volk leeren, dat wijs zijn en wijs doen alleen leidt tot zaligheid. Dat schijnt wel een oordeel, zeiden de priesters, maar als gij nu meent dat de pest door onze domheid ontstaat, zoude Nyhellenia dan wel zoo goed willen wezen, om ons wat van dat nieuwe licht te leenen, waarop zij zoo trotsch is. Ja, zeide Hellenia, de raven en andere vogelen komen alleen af op bedorven aas, maar de pest bemint niet alleen bedorven aas, maar ook bedorven zeden en gewoonten en booze lusten; wilt gij nu dat de pest van u zal wijken en niet terugkomen, dan moet gij de booze lusten wegdoen, opdat gij alle rein wordt van binnen en van buiten. Wij willen gelooven, dat de raad goed is, zeiden de priesters, maar zeg ons, hoe zullen wij daar alle menschen toe krijgen, die onder onze heerschappij zijn? Toen stond Hellenia op van haren zetel en sprak: De musschen volgen den zaaijer, de volken hunne goede vorsten, daarom betaamt het u te beginnen met u zelven alzoo rein te maken, dat gij uwe blikken naar binnen en naar buiten moogt richten zonder schaamrood te worden voor uw eigen gemoed. Doch in plaats van het volk rein te maken, hebt gij vuile feesten uitgevonden, waarop het volk alzoo lang zuipt, dat zij ten laatsten, gelijk de zwijnen in het slik wroeten, omdat gij uwe lusten boeten moogt. Het volk begon te joelen en te spotten, daardoor durfden zij geen strijd weder aan te spinnen. Nu zoude ieder wanen dat zij overal het volk te hoop geroepen hadden, om ons allen te zamen het land uit te drijven. Neen, in plaats van haar te beschimpen gingen zij allerwegen, ook naar het heinde Krekaland tot aan de Alpen uitroepen: dat het den Oppersten God behaagd had zijne verstandige dochter Minerva, bijgenaamd Nyhellenia, onder de menschen te zenden van over zee met eene wolk, om de menschen goede raad te geven, en opdat alle menschen die haar hooren wilden rijk en gelukkig zouden worden, en eens meester zouden worden over alle koningrijken der aarde. Zij stelden haar beeld op hunne altaren, zij verkondigden of verkochten aan de domme menschen allerwegen raadgevingen die zij nimmer gegeven had, en vertelden wonderen die zij nooit gedaan had. Door list wisten zij zich meester te maken van onze wetten en inzettingen en door listen en drogredenen wisten zij alles te bewijzen en te verbreiden. Zij stelden ook priesteressen onder hunne hoede, die schijnbaar onder de hoede van Festa onze eerste eeremoeder (waren) om over het heilige licht te waken, maar dat licht hadden zij zelve ontstoken, en in plaats van de priesteressen wijs te maken en naderhand onder het volk te zenden om de zieken te verplegen en de jeugd te onderwijzen, maakten zij ze dom en duister, en zij mochten nimmer buiten komen. Ook werden zij als raadgeefsters gebezigd, maar die raad was voor den schijn uit hare monden, want hare monden waren niet anders dan de roepers, waardoor de priesters hunne begeerten uitspraken. Toen Nyhellenia gestorven was, wilden wij eene andere moeder kiezen. Sommigen wilden naar Texland om aldaar eene te vragen; maar de priesters die bij hun eigen volk het rijk weder in hadden, wilden dat niet gedoogen, en kreten ons bij het volk als onheilig uit.

Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw

Подняться наверх