Читать книгу Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw - Anoniem - Страница 14

Algemeene wet.

Оглавление

Inhoudsopgave

1. Alle vrijgeborenen zijn op gelijke wijze geboren. Daarom moeten zij ook gelijke rechten hebben, even goed op het land als op het ee, dat is water, en op alles dat Wralda geeft.

2. Elk manspersoon mag de vrouw zijner keuze vrijen, en elke dochter mag haren heildrank aanbieden aan hem, dien zij bemint.

3. Heeft iemand eene vrouw genomen, dan geeft men hem huis en werf. Is er geen, dan moet het gebouwd worden.

4. Is hij naar een ander dorp gegaan, om eene vrouw en wil hij daar blijven, dan moet men hem aldaar een huis en werf geven, benevens het genot van de hemrik.

5. Aan ieder manspersoon moet men een achterdeel als werf bij zijn huis geven: want niemand mag een voordeel bij zijn huis hebben, veel min een ronddeel. Alleen wanneer iemand eene daad verricht heeft tot gemeenen nutte, dan mag hem dat gegeven worden. Ook mag zijn jongste zoon dat erven. Na dezen moet het dorp dat terugnemen.

6. Elk dorp zal een hemrik hebben naar zijne behoefte en de graaf zal hoeden dat elk zijn deel bemest en goed houdt, opdat de nakomelingen geene schade lijden mogen.

7. Elk dorp mag eene markt hebben ter koop en verkoop, of tot ruilhandel, Al het andere land zal bouw en bosch blijven. Doch de boomen daarin zal niemand vellen, buiten gemeene raad, en buiten weten van den woudgraaf. Want de wouden zijn ten gemeenen nutte, daarom mag niemand er meester van zijn.

8. Als marktgeld mag het dorp niet meer nemen dan het twaalfde gedeelte van den koopschat, noch van de inwoners, noch van den verafwonenden. Ook mag de marktschatting niet eerder verkocht worden als het andere goed.

9. Al het marktgeld moet jaarlijks verdeeld worden, drie dagen voor den Juuldag, in honderd deelen te verdeelen.

10. De grevetman met zijne graven zal daarvan ontvangen twintig deelen; de marktrechter tien deelen en zijne helpers vijf deelen; de volksmoeder een deel; de vroedvrouw vier deelen; het dorp tien deelen; de armen, dat zijn die welke niet werken kunnen of mogen, vijftig deelen.

11. Degene die te markt komen mogen niet woekeren. Komen er sommige, dan is het de plicht der maagden, hen kenbaar te maken over het geheele land, opdat zij nimmer gekozen worden tot eenig ambt, want zulke hebben een gierig hart. Om rijkdom te vergaderen zouden zij alles verraden, het volk, de Moeder, hunne nabestaanden en ten laatsten zich zelven.

12. Is er iemand zoo boos dat hij zuchtziek vee of bedorven waar voor heel goed verkoopt, dan moet de marktrechter hem weren en de maagden hem noemen over het geheele land.

In vroegere tijden huisde Findas volk meest al te gader over hun moeders geboorteland, met name Aldland, dat nu in zee ligt. Zij waren dus ver af. Daarom hadden wij ook geen oorlog. Toen zij verdreven zijn en herwaarts kwamen om te rooven, toen kwam er van zelf landverdediging, heermannen, koningen en oorlog. Voor die alle kwamen inzettingen, en uit de inzettingen kwamen wetten.

Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw

Подняться наверх