Читать книгу Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw - Anoniem - Страница 9

Het boek van Adela’s aanhangers.

Оглавление

Inhoudsopgave

Dertig jaren na den dag, waarop de volksmoeder omgebracht was, door den overste Magy, stond het er erg aan toe. Alle Staten, die er liggen aan de andere zijde der Weser, waren van ons afgescheurd en onder het geweld des Magy gekomen; en het stond te vreezen, dat hij geweldig zoude worden over het geheele land. Om dat ongeluk te weeren, had men eene algemeene volksvergadering belegd, alwaar vergaderd waren alle manspersonen, die in een goeden roep stonden bij de maagden (priesteressen). Doch nadat er meer verloopen waren dan drie etmalen, was de geheele Go-raad in de war, en alles even als bij hunne komst. Toen ten laatste vroeg Adela het woord, en sprak: Gij allen weet, dat ik drie jaren burgtmaagd geweest ben; ook weet gij, dat ik gekozen ben tot volksmoeder en dat ik niet volksmoeder wezen wilde, omdat ik Apol tot mijn echtgenoot begeerde. Doch wat gij niet weet, dat is, dat ik alle gebeurtenissen nagegaan heb, evenals of ik een wezenlijke volksmoeder was geweest. Ik heb gestadig heen en weder gereisd, toeziende wat er gebeurde. Daardoor zijn mij veele zaken openbaar geworden, die anderen niet weten. Gij hebt gisteren gezegd, dat onze stamverwanten aan de andere zijde der Wezer tam en laf waren; doch ik mag tot u zeggen, dat de Magy hun niet één dorp afgewonnen heeft door het geweld zijner wapenen, maar bloot door arglistige ranken en nog meer door de hebzucht der hertogen en edelingen. Frya heeft gezegd: wij moesten geene onvrije lieden bij ons toelaten; doch wat hebben zij gedaan? Zij hebben onze vijanden nagevolgd; want in plaats van hunne gevangenen te dooden of vrij te laten, hebben zij Fryas raad veracht en hen tot hunne slaven gemaakt. Omdat zij zulks deden, had Frya geene lust meer langer over hen te waken; zij hebben eens anders vrijheid benomen, en dat is oorzaak, dat zij hunne eigene verloren hebben. Doch dat alles is u zelven ook bekend; maar ik wil tot u zeggen, hoe zij allengs zoo laag verzeild zijn. De vrouwen der Finnen kregen kinderen; deze groeiden op met onze vrije kinderen. Somtijds dartelden en joelden zij te zamen op het hiem, of zij waren met elkander bij den haard. Daar hoorden zij met welgevallen naar de losbandige sagen der Finnen, omdat die slecht en nieuw waren. Zoo zijn zij ontfriesd ondanks de macht hunner ouders. Toen de kinderen groot werden en zagen dat de kinderen der Finnen geene wapenen mochten hanteeren en slechts moesten werken, kregen zij van het werken een afkeer en werden zeer hoogmoedig. De meesters en hunne kloekste zoonen kropen bij de wulpsche meisjes der Finnen; en hunne eigene dochteren, door het slechte voorbeeld van den weg gebracht, lieten zich door de schoonste knapen der Finnen begorden, ten spot van hare verdorvene ouders. Toen de Magy dat in de neus kreeg, toen nam hij de schoonste zijner Finnen en Magyaren, en beloofde hun roode koeijen met gouden hoornen, zoo zij zich door ons volk lieten gevangen nemen, ten einde zijne leer te verbreiden. Maar zijne lieden deden meer; kinderen werden te zoek gemaakt, naar de bovenlanden weggevoerd, en nadat zij opgevoed waren in zijne verderfelijke leer, dan werden zij terug gezonden. Toen de schijn-slaven onze taal machtig waren, klampten zij de Hertogen en Edelingen aan boord en zeiden, dat zij den Magy onderhoorig moesten worden, dan konden hunne zoonen hen opvolgen zonder door het volk gekozen te worden. Diegenen, die om hunne goede daden een vóórdeel tot hun huis gekregen hadden, beloofden zij van zijnentwege ook nog een achterdeel er bij; zulken die een voor- en achterdeel gekregen hadden, zeiden zij een ronddeel toe; en die een ronddeel hadden eene geheele State. Waren de ouders te hard Fryasgezind, dan wenden zij den boeg en hielden aan op hunne verbasterde zoonen. Gisteren waren er onder u, die al het volk te hoop roepen wilden om de oostelijke Staten weder tot hare plicht te dwingen. Doch naar mijne eenvoudige meening zou dat verkeerd uitkomen. Denk eens, daar was er eene hevige longziekte onder het vee, en dat die daar nog erg woedde, zoudt gij het dan wel wagen om uw gezonde vee te voeren onder hun ziek vee? Immers neen. Bijaldien nu iedereen beamen en toestemmen moet, dat het dan met de (vee)stapel erg afloopen zoude; wie zoude dan zoo onvoorzichtig wezen om zijne kinderen te wagen onder een volk, dat geheel en al verdorven is?

Mocht ik u een raad geven, ik zoude tot u zeggen, gij moest voor alle dingen eene nieuwe volksmoeder kiezen. Ik weet wel dat gij daarmede aan den grond zit, uithoofde dat er van de dertien burgtmaagden, die wij nog overig hebben, wel acht zijn, die naar die eere dingen, maar daar zoude ik geen acht op slaan. Teuntia, die maagd is op de burgt Medeasblik, heeft er nooit naar getaald, en toch is zij iemand van wetenschap en helder inzicht en wel zoo sterk op haar volk en onze gewoonten gesteld, als alle andere te zamen. Voorts zoude ik aanraden, gij moest naar de burgten gaan en daar opschrijven alle wetten van Fryas tex, benevens alle geschiedenissen, ja alles wat er te vinden is op de wanden, opdat die alle niet verloren gaan, en met de burgten tevens niet worde vernield. Daar staat geschreven: De moeder en elke burgtmaagd zal hebben buiten helpers en zendboden, eenentwintig maagden en zeven leermeisjes. Mocht ik daar wat bijvoegen, dan zoude ik schrijven, en alzoo veele eerzame dochteren om te leeren, als daar op de burgten wezen mogen. Want ik zeg in trouwe en de tijd zal het bevestigen, bijaldien gij echte Fryas kinderen wilt zijn, nimmer te overwinnen noch door list noch door wapenen, zoo behoort gij er voor te waken, dat uwe dochters echte Fryas vrouwen worden. Den kinderen moet men leeren, hoe groot ons land weleer geweest is, hoe groote mannen onze voorvaderen waren, hoe groot wij nog zijn, zoo wij ons neder liggen (vergelijken) bij anderen: men moet hun vertellen van de zeehelden en van hunne heldhaftige daden, ook over de verre zeetochten. Alle deze verhalen behooren gedaan te worden bij den haard, op het hiem, en waar het wezen moge, zoo in blijdschap, als bij tranen. Maar zal het standhoudend komen in het brein en in het hart, dan moeten alle leeringen over de lippen uwer vrouwen en dochteren daarin vloeijen. Adelas raad is opgevolgd.

Deze zijn de grevetmannen onder wier bestuur dit boek is vervaardigd.

Apol, Adelas man, driewerf is hij zeekoning geweest, nu is hij grevetman over Oostflyland en over de Lindeoorden, de burgten Liudgarda, Lindahem en Stavia zijn onder zijne hoede.

De Saxman Storo, Sytias man, grevetman over de Hoogefennen en Wouden, negenwerf is hij tot hertog dat is tot heerman gekozen; de burgten Buda en Manna-garda-forda zijn onder zijne hoede.

Abelo, Jaltias man, grevetman over de Zuiderflylanden, driewerf is hij heerman geweest, de burgten Aken, Liudburg en Katsburg zijn onder zijne hoede.

Enoch, Dywekes man, grevetman over Westflyland en Texel, negenmaal is hij tot zeekoning gekozen, Waraburg, Medeasblik, Forana en Fryasburg zijn onder zijne hoede.

Foppe, de man van Dunroos, grevetman over de Zeven eilanden, vijf maal is hij zeekoning geweest, de burgt Walhallagara is onder zijne hoede.

Dit stond op de wanden der Fryasburg te Texland geschreven, dat staat ook te Stavia, ook te Medeasblik.

Het was Fryasdag en te dier tijd was het zeven maal zeven jaren geleden, dat Festa was aangesteld als volksmoeder, naar Fryas begeerte. De burgt Medeasblik was gereed en eene maagd was gekozen. Nu zoude Festa hare nieuwe lamp opsteken, en toen dat gedaan was in tegenwoordigheid van het volk, toen riep Frya van hare waakstar, zoodat iedereen het hooren konde: Festa neem uwe stift en schrijf de dingen, die ik niet zeggen mocht. Festa deed alzoo als haar geboden was. Zoo zijn wij Fryas kinderen aan onze vroegste geschiedenis gekomen.

Dit is onze vroegste geschiedenis.

Wralda, die alleen goed en eeuwig is maakte den aanvang, alsdan kwam de tijd, de tijd wrochte alle dingen, en ook de aarde, de aarde baarde alle gras, kruiden en boomen, al het liefelijk gedierte en al het booze gedierte. Alles wat goed en liefelijk is, bragt zij bij dag voort, en alles wat boos en kwaad is, bragt zij bij nacht voort. Na het twaalfde Juulfeest bragt zij voort drie maagden:

Lyda uit gloeijende stof,

Finda uit heete stof, en

Frya uit warme stof.

Toen deze te voorschijn kwamen, spijsde Wralda haar met zijnen adem, opdat de menschen aan hem zouden gebonden wezen. Zoodra zij volwassen waren, kregen zij vermaak en genoegen in de droomen van Wralda. Haat trad tot haar binnen. En nu baarden zij elk twaalf zonen en twaalf dochteren, elke juultijd een paar. Daarvan zijn alle menschen gekomen.

Lyda was zwart, met krullend haar als de lammeren, gelijk starren fonkelden hare oogen, ja de blikken des grijpvogels waren vreesachtig bij de hare.

Scherpe Lyda. Een slang kon ze kruipen hooren, en wanneer er visschen in het water waren, ontging dat hare neusgaten niet.

Snelgebouwde Lyda. Een sterken boom kon zij buigen, en wanneer zij liep brak geen bloemstengel onder hare voet.

Geweldige Lyda. Hard was hare stem, en schreeuwde zij uit verbittering, dan liep ieder schielijk weg.

Wondervolle Lyda. Van wetten wilde zij niet weten; hare daden werden door hare driften bestuurd; om de zwakken te helpen, doodde zij de sterken, en wanneer zij dat gedaan had, weende zij bij het lijk.

Arme Lyda. Zij werd grijs van het dwaze gedrag, en ten laatste stierf zij van hartseer over de boosheid harer kinderen.

Onverstandige Kinderen. Zij betichteden elkander van hunne moeders dood, zij huilden als wolven en vochten evenzoo, en terwijl zij zoo deden, vraten de vogels aan het lijk. Wie mag daarbij zijne tranen weerhouden.

Finda was geel en hare haren gelijk de manen van een paard; een boom kon zij niet buigen, maar waar Lyda een leeuw doodde, doodde zij wel tien.

Verleidelijke Finda, zoet was haar stem en geen vogel kon zingen gelijk zij, hare oogen lokten en lonkten, maar die er inzag werd een slaaf.

Onredelijke Finda. Zij schreef duizende wetten, doch zij volgde er niet eene van op. Zij verfoeide de goeden wegens hunne vrijmoedigheid, maar aan flikflooisters gaf zij bijna haar zelve weg. Dat was haar ongeluk. Haar hoofd was te vol, doch haar hart te ijdel. Zij beminde niemand dan haar zelve, en zij wilde dat elk haar lief zoude hebben.

Valsche Finda. Honingzoet waren hare woorden; doch wie haar vertrouwde, dien was ongeluk nabij.

Zelfzuchtige Finda, Over allen wilde zij heerschen, en hare zoonen waren gelijk zij. Zij lieten zich bedienen van hunne zusteren, en elkander sloegen zij om het meesterschap dood.

Dubbelhartige Finda. Om een schuins woord werd zij gram, en de ergste daden roerden haar niet. Zag zij een hagedis eene spin verslinden, dan werd zij om het hart als ijs; maar zag zij hare kinderen een Fries vermoorden, dan zwol haar boezem van genoegen.

Ongelukkige Finda. Zij stierf in den bloeitijd van haar leven, en het is nog duister hoe zij gevallen is.

Schijnheilige kinderen. Onder een kostelijk gesteente legden zij haar lijk neder. Met hoogdravende opschriften smukten zij dat op, luid weenende om gehoord te worden, maar in stilte weenden zij niet een eenige traan.

Verfoeijelijk volk. De tex (inzetting), die Finda naliet, was op gouden bladen geschreven, doch de besten, waarvoor zij gemaakt was, was zij nimmer tot nut; de goede wetten werden uitgewischt en zelfzucht schreef daar slechte voor in de plaats. O Finda, toen werd de aarde vol bloed, en de hoofden der menschen maaiden uwe kinderen af gelijk grashalmen. Ja Finda, dat zijn de vruchten van uwe ijdelheid, zie neer van uwe waakstar en ween.

Frya was wit gelijk de sneeuw bij het morgenrood, en het blaauw harer oogen won het de regenboog af.

Schoone Frya. Als stralen der middagzon schitterden hare haarlokken, die zoo fijn waren als spinrag.

Bekwame Frya. Ontsloten zich hare lippen, dan zwegen de vogelen en geen bladeren bewogen zich meer.

Geweldige Frya. Door de kracht harer blikken streek de leeuw voor hare voeten neder, en hield de adder zijn gift terug.

Reine Frya. Hare spijs was honing en haar drank dauw, vergaderd in de boesem der bloemen.

Verstandige Frya. Het eerste wat zij hare kinderen leerde was zelfbeheersching, het tweede was liefde tot de deugd, en toen zij volwassen waren, leerde zij hun de waarde van de vrijheid kennen. Want, zeide zij, zonder vrijheid zijn alle andere deugden alleen goed om u tot slaven te maken, uwe afkomst tot eene eeuwige schande.

Milde Frya. Nimmer liet zij metaal uit de aarde delven om eigen voordeel, maar wanneer zij het deed, was het tot nut van iedereen.

Gelukkigste Frya. Gelijk de sterren de aarde omzwermen, zoo zwermden hare kinderen om haar.

Wijze Frya. Toen zij hare kinderen had opgevoed tot in het zevende lid, toen riep zij ze alle naar Flyland te zamen. Daar gaf zij hun hare tex, en zeide laat die uw wegwijzer wezen, dan zal het u nimmer kwalijk gaan.

Uitverkoren Frya. Toen zij dit gezegd had, beefde de aarde, als Wraldas zee. Flylands bodem zonk allengs onder hare voeten neder, de lucht werd zwart en geelgroen van tranen te storten, en toen zij naar hunne moeder omzagen, was zij al lang opgerezen tot hare waakstar. Toen ten laatste sprak donder uit de wolken en bliksem schreef aan het luchtruim: waak!

Verziende Frya. Het land van waar zij was opgevaren, was nu een stroom, en behalve hare tex was daarin alles bedolven, wat van hare handen gekomen was.

Gehoorzame kinderen. Toen zij tot hun zelven kwamen, toen maakten zij dit hooge terp, bouwden deze burgt daarop, aan diens wanden schreven zij de tex, en omdat iedereen die zoude mogen vinden, hebben zij het land daarom heen Texland geheeten. Daarom zal het blijven bestaan, zoo lang de aarde aarde is.

Thet Oera Linda Bok, Naar een Handschrift uit de Dertiende Eeuw

Подняться наверх