Читать книгу Laatste verzen - Gezelle Guido - Страница 8

SERENUM ERIT

Оглавление

(Matth. xvi:2)

Al rood is ’t, dat ik zie:

één ovenvier heel ’t westen

daarin de zonne zonk

en ’s werelds oude vesten

in gloeien zette. Laai

noch glans en is er: niet

als enkel rood en, deur

de losse wolken, iet

dat eer aan bloed gelijkt,

of aan onmeetbaarheden

van ongehouwen stier-

en huidlooze ossenleden,

die, drijvende overal,

met vil- en slachthuisvee,

de diepten vullen van

de westerwereldzee.

De zwarte hagen staan

vol oogen, als van dieren

en ongedaanten, die

hun roode blikken stieren

te mijwaard, daar ik sta,

van hoofde tot den voet

bespeit, ik zelve, en diepe

in schijnbaar zonnebloed.

Hoe zal ’t te morgen gaan?

Zal ’t regenen, zal ’t ruischen:

gebouwen af, en al

dat boom is ommebuischen?

Zal ’t hagelslaan? In al

dat hemelsch bloedgeweld,

is ons de jongste dag

des werelds voorgespeld?

Toch neen-hij! Morgen zal,

den oosten uitgeklommen,

een nieuwe dageraad,

een nieuwe zonne kommen

de menschen, blank en blij,

begroeten, die nu staan

en, rood van aangezicht,

den avond gadeslaan.


Kortrijk, 28/10 1894.

Laatste verzen

Подняться наверх