Читать книгу Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen - H. A. Guerber - Страница 11
Dwergen en elfen.
ОглавлениеTerwijl de goden bezig waren met het scheppen van de aarde en voor hare verlichting zorgden, was er een gansche schare op wormen gelijkende schepselen uitgebroed in Ymirs vleesch. Deze zonderlinge wezens trokken nu de aandacht der goden. Zij riepen hen tot zich en gaven hun eerst gestalten en voorzagen hen met bovenmenschelijk verstand en verdeelden hen vervolgens in twee groote klassen. Die welke donker, verraderlijk en sluw van nature waren, werden verbannen naar Svart-alfa-heim, de woning der zwarte dwergen, gelegen onder den grond, van waar zij nooit naar buiten mochten komen over dag, op straffe dat zij in steen zouden worden veranderd. Zij werden Dwergen, Trolls, Gnomen of Kobolden genoemd en besteedden al hun tijd en kracht aan het doorvorschen van de geheime schuilhoeken der aarde. Zij verzamelden zilver, goud en kostbare steenen, die zij wegstopten in geheime spleten, waar zij ze, als zij wilden, konden uithalen. De overige dezer kleine schepselen, allen die goed, schoon en nuttig waren, noemden de goden Feeën en Elfen, en zij lieten hen wonen in het luchtgebied Alfheim (huis der lichtelfen), gelegen tusschen hemel en aarde, van waar zij konden neerzweven als zij wilden, om bij de planten en bloemen te zijn, te spelen met de vogels en vlinders, of te dansen in het zilverachtige maanlicht op het groen.
Odin die de leidende geest was geweest in al deze ondernemingen, gebood nu den goden, zijn afstammelingen, hem te volgen naar de breede vlakte, Idavold geheeten, ver boven de aarde, aan de andere zijde van den grooten stroom Ifing, welks wateren nimmer bevroren.
Ifings diep’ en donk’re vloed
Scheidt der aarde kind’ren nu
Van de plek, der goden woon;
Open ligt het water, dat
Nimmer ijskorst stremmen zal
Wijl het wiel der eeuwen vliegt.
Vafthrudni’s-mal.
In het midden van de heilige ruimte, die van het begin der wereld gereserveerd was tot hun eigen verblijf en Asgard (huis der goden) heette, kwamen al de twaalf Aesir (goden) en vier-en-twintig Asynjur (godinnen) samen op Odins bevel. Toen werd een groote bijeenkomst gehouden, waarop werd vastgesteld dat geen bloed binnen de perken van hun gebied of vredeplaats zou vergoten worden, maar dat er harmonie zou heerschen voor altijd. Als een verdere uitkomst der bespreking richtten de goden een smidse op waar zij al hun wapenen maakten en de gereedschappen, noodig tot het bouwen van de prachtige paleizen van kostbare metalen waarin zij lange jaren woonden in zulk een gelukkigen toestand dat deze periode de Gouden Eeuw is genoemd.