Читать книгу Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen - H. A. Guerber - Страница 8
De schepping van de aarde.
ОглавлениеUit het vleesch vormden zij Midgard (middentuin), zooals de aarde werd genoemd. Deze werd geplaatst precies in het centrum van de groote ruimte, en geheel in het rond omtuind met Ymirs wenkbrauwen als bolwerken of wallen. De vaste massa van Midgard werd omgeven met het bloed of zweet van den reus, dat den oceaan vormde, terwijl zijn beenderen de heuvelen uitmaakten, zijn vlakke tanden de klippen en zijn gekruld haar de boomen en allen plantengroei.
Zeer tevreden over den uitslag van hun eerste pogingen in zake de schepping, namen de goden nu den loggen schedel van den reus en hingen hem behendig als hemelgewelf boven aarde en zee; daarna verstrooiden zij zijn hersenen door de ruimte er onder en vormden er de bevallige wolken uit.
Uit Ymirs vleesch
Werd d’aard geschapen,
Uit zijn bloed de zee,
Uit zijn beend’ren de heuvels,
Uit zijn haar boom en plant,
Uit zijn schedel de hemelen,
En uit zijn brauwen
Schiepen de goden
Midgard, het menschenkind ter woon;
Maar uit zijn brein
Werden de wolken zwaar
Alle geschapen.
Noorsche Mythologie.
Ten einde het hemelgewelf te steunen, plaatsten de goden de sterke dwergen, Nordri, Sudri, Austri, Westri, op zijn vier hoeken, met het bevel het op hun schouders te houden, en aan hen ontleenden de vier punten van het kompas hun tegenwoordige namen: Noord, Zuid, Oost en West. Om aan de dus geschapen wereld licht te geven versierden de goden het hemelgewelf met vonken, afkomstig uit Muspells-heim, lichtpunten die gestadig schenen door het donker als schitterende sterren. De levendigste van deze vonken echter werden bewaard tot de vervaardiging van de zon en de maan, die in mooie gouden wagens werden gezet.
En uit het vlammenland, waar Muspel heerscht,
Zondt gij en haaldet vuur, en schiept gij ’t licht
Van zon en maan en star, gij hingt ze aan ’t zwerk.
Deelend de paden dus van nacht en dag.
Balder Dood (Matthew Arnold).
Toen al deze toebereidselen gereed waren en de rossen Arvakr (de vroege ontwaker) en Alsvin (de snelle looper) gespannen waren voor de zonnekar, plaatsten de goden, bang dat de dieren zouden te lijden hebben als zij in de buurt van de brandende sfeer kwamen, onder hun schoudergewrichten groote vliezen, gevuld met lucht of met eene of andere verkoelende stof. Ook vormden zij het schild Svalin (de verkoeler), en plaatsten het voor den wagen om hen te behoeden voor de rechte stralen der zon, die anders hen en de aarde tot asch zouden hebben verbrand. Eveneens was de maanwagen voorzien van een snel ros, Alsvider (de al-sterke) geheeten; maar er was geen schild noodig om het te beschermen voor de milde stralen der maan.