Читать книгу Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen - H. A. Guerber - Страница 5
Scheppingsmythen.
ОглавлениеOfschoon de Arische bewoners van Noord-Europa, overeenkomstig de vooronderstelling van eenige gezaghebbende geleerden, oorspronkelijk van de hoogvlakte van Iran, in het hart van Azië, afkomstig zijn, hadden het klimaat en de omgeving van de landen, waar zij zich ten slotte vestigden, grooten invloed op de vorming van hun vroegere godsdienstige opvattingen, alsook op de verandering van hun levenswijze.
De grootsche en ruwe landschappen van Noord-Europa, de middernachtzon, de schitterende stralen van den noordelijken dageraad, de oceaan die zich voortdurend tot woede opzweept tegen de groote klippen en ijsbergen van den Poolcirkel, moest de bevolking niet minder levendig aandoen dan de bijna wonderbare plantengroei, het voortdurende licht, en de blauwe zeeën en luchten van hun korten zomertijd. Het is daarom niet heel vreemd dat de IJslanders b.v., aan wie wij de meest volledige herinneringen aan dit geloof te danken hebben, als zij rondom zich zagen, zich verbeeldden dat de wereld oorspronkelijk was geschapen uit een zonderling mengsel van vuur en ijs.
De Noordelijke mythologie is grootsch en tragisch. Haar voornaamste thema is de voortdurende worsteling van de weldadige natuurkrachten tegen de schadelijke, en dus is zij niet bekoorlijk en idyllisch als de godsdienst van het zonnige zuiden, waar de bevolking zich kan koesteren in een voortdurenden zonneschijn, en de vruchten der aarde opgroeiden zoodat men ze slechts te plukken had.
Het was heel natuurlijk, dat de gevaren, waaraan men bloot stond op jacht en bij het visschen onder dezen onbarmhartigen hemel, en het lijden dat werd opgelegd door de lange, koude winters, als de zon nooit schijnt, onze voorvaderen koude en ijs deden beschouwen als boosaardige geesten; en het was om dezelfde reden, dat zij met bijzondere voorliefde aanriepen den weldadigen invloed van warmte en licht.
De Reus met het vlammende Zwaard
J. C. Dollman.
Wanneer men hen vraagde naar de schepping der wereld, antwoordden de Noorsche skalden of dichters, wier zangen in de Edda’s en Saga’s zijn bewaard, dat in het begin, toen er nog geen aarde was, noch zee, noch lucht, toen duisternis op alles rustte, er een machtig wezen bestond, genaamd Alvader, dien zij vaag beseften als ongeschapen en onzienlijk, en dat, wat hij wilde, gebeuren moest.
In het midden der ruimte was, bij den aanvang van den tijd, een groote afgrond Ginnunga-gap, de kloof der kloven, de gapende golf, welker diepten geen oog kon peilen, daar zij in voortdurende schemering was gehuld. Benoorden deze plek was een ruimte of wereld, bekend als Niflheim, de woonplaats van mist en donker, en in het hart daarvan vloeide de onuitputtelijke bron Hvergelmir, de ziedende ketel, welks wateren twaalf groote stroomen voedden: de Elivagar. Daar het water van deze stroomen snel wegliep van zijn bron en de koude winden van de gapende golf ontmoette, verhardde het weldra tot groote blokken ijs, die neerrolden in de onmetelijke diepten van den grooten afgrond met een voortdurend gedruisch als van donder.
Bezuiden deze donkere kloof, en vlak tegenover Niflheim, het mistgebied, was een andere wereld, met name Muspells-heim, de woonplaats van het oorspronkelijke vuur, waar alles warmte en licht was, en welks grenzen steeds bewaakt werden door Surtr, den vlammenreus. Deze reus zwaaide trotsch zijn blinkend zwaard en zond voortdurend groote stroomen vonken uit, die met een sissend geluid op de ijsblokken vielen in den bodem van den afgrond, en ze ten deele door hitte deden smelten.
Door Surtr, met zijn brandend zwaard
Werd zuid’lijk Muspels poort bewaard,
In stroom van meer dan aardschen gloed
Vloeid’ uit de kracht die leven doet.
Valhalla (J. C. Jones).