Читать книгу Noorsche mythen uit de Edda's en de sagen - H. A. Guerber - Страница 3
ОглавлениеSigurd
Gilbert Bayes.
Inleiding.
De voorname beteekenis van de ruwe brokken poëzie, in vroege IJslandsche litteratuur bewaard, zal nu door niemand meer betwist worden, maar er bestond tot voor korten tijd een buitengewone onverschilligheid ten opzichte van de godsdienstige overlevering en mythische leer die zij behelzen.
De langdurige verwaarloozing van deze kostbare herinneringen aan onze heidensche voorvaderen is niet de schuld van het materiaal, waarin alles wat van hun godsdienstige geloofsvoorstellingen over is, is besloten, want men kan veilig beweren dat de Edda even rijk is aan de eigenaardigheden van nationalen roman en van rasverbeelding, hoe ruw dan ook, als de meer bevallige en idyllische mythologie van het Zuiden. Ook ligt het niet aan een zekere wreedheid in de opvatting van de goden zelf, want ofschoon zij niet mogen reiken tot groote geestelijke hoogten, beweren in de eerste plaats kenners van de IJslandsche letterkunde, dat zij zich verheffen breed en massief als de Skandinavische bergen. Zij toonen “een geest van overwinning, die meer is dan brute kracht, die meer is dan het stoffelijke alleen, een geest die strijdt en overmeestert”.1 “Zelfs waar een deel van de stof hunner mythen aan anderen is ontleend, hebben de Noren hunnen goden een edelen, fieren, grooten geest gegeven en hen op een hoog standpunt geplaatst, dat geheel het hunne is.”2 “Inderdaad, deze oud-Noorsche zangen hebben een waarheid in zich, een innerlijke eeuwige waarheid en grootheid. Het is een grootheid, niet van lichaam en reusachtige afmeting alleen, maar een ruwe grootheid van ziel”.3
De invoering van het Christendom in het Noorden bracht mede den invloed van de klassieke rassen, en deze schaadde den aangeboren geest, zoodat de vreemde mythologie van Griekenland en Rome een toenemend deel van de geestelijke toerusting der noordelijke volken is geworden naarmate de letterkunde en overlevering des lands verwaarloosd zijn.
Ongetwijfeld heeft de Noorsche mythologie een diepgaanden invloed uitgeoefend op onze gewoonten, wetten en taal, en er is daarom een groote onbewuste inspiratie van deze op de Engelsche letterkunde. De meest in het oog springende trekken van deze mythologie zijn een zeer bijzonder grimmige humor, dien men in den godsdienst van geen ander ras vindt, en een duistere draad van tragiek die door het gansche weefsel loopt, en deze eigenaardigheden, de beide uitersten rakend, zijn in forsche trekken op de Engelsche litteratuur geschreven.
Maar van bewusten invloed is er, vergeleken bij den rijkvloeienden stroom van Helleensche inspiratie, weinig te merken, en als wij ons keeren tot de moderne kunst, is het verschil zelfs nog duidelijker.
Deze onverschilligheid is toe te schrijven aan vele oorzaken, maar allereerst aan het feit dat de godsdienstige geloofsvoorstelling van onze heidensche voorvaderen niet wezenlijk diep waren geworteld. Vandaar het succes van de meer of minder overwogen politiek der eerste Christelijke zendelingen, die de heidensche opvattingen wilden verwarren en ze in het nieuwe geloof wilden verstikken, waarvan men een belangwekkend voorbeeld heeft in het overbrengen naar het Christelijk Paaschfeest van de attributen der heidensche godin Eastre, aan wie het in het Engelsch zelfs zijn naam ontleent. De Noorsche mythologie werd op deze wijze tot staan gebracht eer zij hare volle ontwikkeling had bereikt, en de voortgang van het Christendom bande haar ten slotte in het duister van vergeten dingen. Haar veel omvattend en ordelijk plan echter, in tegenstelling met de onsamenhangende mythologie van Grieken en Romeinen, vormde den grondslag van een meer of min redelijk geloof, dat de Noren geschikt maakte om de onderrichting van het Christendom te ontvangen, en zoo aan haar eigen ontbinding medewerkte.
De godsdienstige voorstellingen van het Noorden zijn niet nauwkeurig weerspiegeld in de oudere Edda. Inderdaad is ons in de Noorsche litteratuur slechts een travestie van het geloof onzer voorvaderen bewaard. De primitieve dichter hield van allegoriseeren, en zijn verbeelding vermeide zich tusschen de scheppingen van zijn vruchtbare muze. “Zijn oogen waren gevestigd op de bergen, totdat de besneeuwde toppen menschelijke gestalten aannamen en de reus van de rots op het ijs neerdaalde met zwaren stap; of hij wilde staren op de pracht van de lente, of de zomersche velden, totdat Freya met den schitterenden halsketting, aankwam, of Sif met de wuivende gouden haren.”4
Wij hooren niets van de offergebruiken en godsdienstige riten, en alles is weggelaten wat geen stof levert voor artistieke behandeling. De zoogenaamde Noorsche mythologie kan men dus meer beschouwen als een waardevolle reliquie der Noorsche dichtkunst in haren aanvang, dan als een uiteenzetting van de godsdienstige voorstellingen der Skandinaviërs, en deze letterkundige fragmenten dragen veelvuldig het kenmerk van den overgangstoestand, waarin de verwarring van oud en nieuw geloof gemakkelijk is te zien.
Maar niettegenstaande de grenzen, door langdurige verwaarloozing gesteld, is het mogelijk ten deele een plan van de oude Noorsche geloofsvoorstellingen te reconstrueeren, en de gewone lezer zal veel profijt hebben van Carlyle’s onderrichtende studie in “Helden en Heldenvereering.” “Een verbijsterend, ondoordringbaar kreupelbosch van leugens, verwarringen, onwaarheden en absurditeiten, dat het heele levensveld bedekt!” Zoo noemt hij ze, met goede reden, maar hij gaat verder en toont aan, met evenveel waarheid, dat in het hart van deze ruwe vereering van een uit haar verband gerukte natuur een geestelijke macht uiting zoekt. Wat wij zonder eerbied onderzoeken, zagen zij met devotie aan, en, daar zij het niet begrepen, vergoddelijkten zij het onverwijld, zooals alle kinderen geneigd waren te doen in alle perioden der wereldgeschiedenis. Inderdaad waren zij heldenvereerders naar het hart van Carlyle, en twijfelzucht had geen plaats in hun eenvoudige philosophie.
Het was de kindsheid van de gedachte, die staarde op een heelal vol goddelijkheid, en die hartelijk en oprecht geloofde. Een volk met ruime ziel dat in het donker zich strekte naar idealen, die beter waren dan zij zelf wisten. Ragnarok moest een einde maken aan hunne goden, omdat zij waren gestruikeld van hun hoogere standplaatsen.
Wij hebben aan een eigenaardig verschijnsel te danken, dat zooveel van de oude leer, als wij nog bezitten, is bewaard. Terwijl vreemde inlanders de Noorsche taal bedierven, bleef zij vrij wel onveranderd in IJsland, dat van het vastland uit door de Noormannen was gekoloniseerd, die er heen gevlucht waren om te ontkomen aan de onderdrukking van Harold Schoonhaar na zijn vernietigende overwinning van Hafrsfirth. Deze menschen brachten mede den dichterlijken geest die zich reeds geopenbaard had, en deze schoot nieuwen wortel in dien dorren grond. Velen van de oude Noorsche dichters waren uit IJsland afkomstig, en in den vroegsten tijd der Christelijke jaartelling werd een groote dienst aan de Noorsche letterkunde bewezen door den Christenpriester, Saemund, die vlijtig samenbracht een groote massa heidensche poëzie tot een verzameling, bekend als de Oudere Edda, en deze is de voornaamste basis van onze tegenwoordige kennis aangaande den godsdienst der oude Noormannen. De IJslandsche letterkunde bleef echter een verzegeld boek tot het einde van de achttiende eeuw, en heel langzaam heeft zij het sedert dien tijd gewonnen op onverschilligheid, totdat er nu teekenen zijn dat zij eventueel tot haar recht zal komen. “Het kennen van het oude geloof”, zegt Carlyle, “brengt ons in nauwer en zuiverder betrekking tot het Verleden—tot onze eigen bezittingen in het Verleden. Want het gansche Verleden is het bezit van het Heden; het Verleden had steeds eenige waarheid, en is een kostelijk bezit.”
De veelbeteekenende woorden van William Morris met betrekking tot de Volsunga Saga kunnen ook heel goed worden aangehaald bij wijze van inleiding tot deze geheele verzameling “Mythen van de Noormannen”. “Dit is de groote geschiedenis van het Noorden, die voor ons ras moet zijn wat het verhaal van Troje was voor de Grieken—voor ons geheele ras eerst, en verder, als de verandering van de wereld ons ras niet meer heeft gemaakt dan tot een naam van hetgeen is geweest—ook een geschiedenis—dan moet zij voor hen die na ons komen niet minder zijn dan wat het verhaal van Troje geweest is, voor ons”.
1 Noorsche Mythology “Kauffman”.
2 Halliday Sparling.
3 Carlyle “Heroes and Heroworship”.
4 “Noordelijke Mythologie”, Kauffmann.