Читать книгу Beknopte geschiedenis van het vaderland - J. A. Wijnne - Страница 12
§ 9.
ОглавлениеOverzicht der geschiedenis van Utrecht, Overijsel, Drente, Friesland en Groningen gedurende de Middeleeuwen.
De vroomheid der vorsten en heeren, die zich in de Middeleeuwen niet zelden openbaarde in ’t schenken van goederen of gronden aan kerken, kloosters, abdijen, enz., kwam vooral, gelijk boven (zie blz. 12) is opgemerkt, te goede aan het bisdom Utrecht. Langzamerhand groeide de omvang van het Sticht en daarmede de wereldlijke macht van den bisschop aan. Die wereldlijke macht des bisschops werd zeer beperkt door de kanoniken der vijf kapittels, van welke boven (zie blz. 12) is gesproken. Zonder de toestemming dier kanoniken mocht de bisschop geen gebied van ’t Sticht vervreemden, noch oorlog voeren of vrede sluiten, gelijk hij ook in het kerkelijke aan hun gevoelen gebonden was. Sedert hij in zijn oorlogen hoe langer hoe meer den bijstand der edelen en steden behoefde, begonnen ook zij invloed op ’s lands regeering te krijgen. Zoo werd de grond gelegd tot de vergadering der staten van Utrecht, die sinds het laatst der 15de eeuw werden beschreven. Het eerste lid dier staten waren de geëligeerden, d. i. zij, die uit de vijf kapittels werden gekozen; het tweede de edelen, die ridderhofsteden bezaten; het derde de stad Utrecht, en wellicht mede de kleinere steden.
De naam Overijsel kwam eerst in de laatste helft der 15de eeuw op. Vóór dien tijd werd dit gewest niet als één staat aangemerkt, maar als een aantal van elkander onafhankelijke heerlijkheden. Reeds vroeg, immers sedert de 14de eeuw, werd de macht van den bisschop beperkt door den landdag, d. i. door de ridders en de groote steden Deventer, Kampen en Zwol. In Drente oefende de kastelein (kasteelman) of burggraaf van Koevorden, in naam van den bisschop, het oppergezag. Hetgeen elders dagvaart of vergadering der staten werd genoemd heette hier de landdag. Op dien landdag verschenen de ridders, die elk een der achttien havezaten (kasteelen) moesten bezitten, en de eigenerfden.
Groot was de macht, die de bisschop hier te lande in de Middeleeuwen bezat. Hij had de geestelijke rechtspraak en kon boetedoeningen van vernederenden aard opleggen. De streek lands, waarover hij wereldlijk gezag had, was veel grooter dan het graafschap Holland of Gelderland. Maar dewijl het bisdom gelegen was tusschen Holland en Gelderland (zie ook boven blz. 16), was de bisschop onophoudelijk in geschillen gewikkeld met een dezer staten. Dit verzwakte zijn macht zoozeer, dat hendrik van beieren zich verplicht zag, zijn wereldlijke macht over Utrecht in 1528 aan Karel V af te staan. In ’t zelfde jaar erkenden de staten van Overijsel Karel V als heer. De bisschop hechtte zijn zegel aan deze overdracht van het Oversticht. Eveneens kwam Drente in 1536 aan Karel V.
Boven (zie blz. 15, 16) is den lezer medegedeeld, dat de koningen van Duitschland Friesland nu eens aan den graaf van Holland, dan weder aan den bisschop van Utrecht of den hertog van Gelderland schonken. Maar de Friezen bekommerden zich, gelijk wij nu en dan gelegenheid hadden te bespeuren, weinig om dit weggeven van hun land. Moesten de West-Friezen zich aan Floris V onderwerpen, de overigen schikten zich slechts tijdelijk in dit lot en wierpen het juk van den graaf van Holland af, zoodra hij met het meerendeel zijner troepen uit hun land was geweken. Twee eeuwen lang sproten voor de Friezen vele onheilen voort uit de geschillen der Schieringers en Vetkoopers. Zij namen tegen het einde der 13de eeuw een begin. De Vetkoopers (d. i. handelaars in vette waren) ontleenden, naar men wil, hun naam hieraan, dat zij, de beste weilanden bezittende, den grootsten handel dreven in vette koeien, terwijl de Schieringers, waarschijnlijk (van schier, kaal) aldus werden genoemd uit hoofde van hun armoede en hun berooiden toestand, die zoo schril afstaken bij den rijkdom en de overdaad der Vetkoopers. Eindeloos waren hun verdeeldheden, en slechts dan, wanneer er gevaar van buiten dreigde, stonden zij als één man pal tegenover de vijand. Met de verwoestingen van den burgeroorlog paarden zich die van de overstroomingen. Het is schier ongelooflijk, hoevele watervloeden in de Friesche gedenkschriften zijn geboekt.
Door zoo velerlei onheilen overmand, moesten ook de Friezen ten laatste voor vreemd geweld bukken. Maximiliaans krijgsoverste, Albrecht, regeerend hertog van Saksen-Meiszen, was in 1498 zijn schuldeischer voor groote geldsommen wegens achterstallige soldij van ’t krijgsvolk. Hij verpandde hem alzoo Friesland voor 300,000 gl. en bevestigde hem in het erfpotestaatschap over dat land, hem door de Schieringers aangeboden. Hij mocht dan zien, hoe hij het vermeesterde. Albrecht slaagde in die taak. Hij stierf in 1500. Spoedig werden de Friezen zijn zonen, Hendrik en George, die elkander in ’t bestuur opvolgden, moede en riepen in 1509 Karel, hertog van Gelderland, in het land. Daarom sloot George in 1515 een overeenkomst met Karel V, van wiens voorzaat zijn vader Friesland in pand had gekregen, waarbij hij hem dit land voor 350,000 gl. overgaf. Zoo stond ook hier Karel V tegenover Karel van Egmond. Groote diensten bewees den hertog van Gelderland de onversaagde Friesche zeeroover Groote Pier, die, sedert de Saksische krijgslieden zijn huis te Kimswerd (ten z. van Harlingen) in de asch hadden gelegd, zonder mededoogen elken buitenlandschen bespringer van zijn land in zee wierp, om „hem de voeten te spoelen.” Eerst in 1524 kon Karel V zich „heer van Friesland” noemen.
Groningen was bestemd om in het lot van Friesland te deelen. Hoe langer hoe minder gold in dit gewest, als ’t verst verwijderd zijnde van zijn zetel, het gezag van den bisschop van Utrecht. Eensdeels door den strijd hierover, anderdeels door dien met de Ommelanden en vermits de verdeeldheden der Schieringers en Vetkoopers ook hier haar werking deden gevoelen, verzwakte Groningens kracht. Dus kon Albrecht van Saksen-Meiszen, in 1499 door Maximiliaan tot heer van dit gewest benoemd, een poging wagen om het te vermeesteren. Doch de heerschappij der Saksen was hier van even korten duur als die van Karel van Egmond, die er eveneens zijn gezag trachtte te vestigen. Eindelijk ziende, dat ook Karel van Egmond hen niet op voldoende wijze tegen Karel V konde beschermen, boden de Groningers dezen vorst in 1536 de opperheerschappij aan. Karel V nam het aanbod aan.
Tusschen de landdagen in Friesland en die van andere gewesten bestond een groot verschil. De landsvergadering van Friesland berustte niet, gelijk elders, op een vertegenwoordiging der standen, maar van landschappen. Zij was samengesteld uit de afgevaardigden van Oostergo, Westergo en Zevenwouden. Deze algemeene landdag besliste over ’s lands hoogste belangen, over vrede en oorlog, enz. Bij zware onlusten echter, hoedanige Friesland zoovele beleefde, verliepen er dikwijls jaren, dat geen algemeene landdag werd gehouden en dat er slechts afzonderlijke vergaderingen bijeenkwamen der vertegenwoordigers van het eene of andere gedeelte van Friesland. Aan het hoofd der gemeenten in Friesland stonden grietmannen, welke naam wordt afgeleid van een oud-Friesch werkwoord, dat „aanklagen, in rechten vervolgen” beteekent.
De Ommelanden van Groningen bestonden uit drie kwartieren, Hunsingo, Fivelingo en het Westerkwartier. Westerwolde (zie boven blz. 13) is tot 1795 een afzonderlijke heerlijkheid geweest. Sedert 1594 merkten de Staten-Generaal zich als leenheeren van Westerwolde aan. De stad Groningen kocht die heerlijkheid in 1619 voor ruim 140,000 gl. en bezat ze als zoodanig tot de omwenteling van 1795. De eigenerfden en andere afgevaardigden uit die drie kwartieren stelden de vergadering der staten samen. Later kwam er de stad bij. De eigenerfden waren diegenen, die, krachtens hun eigendommen, zonder volmacht of verkiezing ten landdage verschenen.