Читать книгу Beknopte geschiedenis van het vaderland - J. A. Wijnne - Страница 8
ОглавлениеJan van Beieren liet zijn rechten op de drie graafschappen bij testament na aan zijn neef Philips den goede van Bourgondië. Maar Holland en Zeeland verklaarden Jan van Brabant getrouw te blijven; Henegouwen huldigde den hertog van Glocester en Jakoba. Op nieuw begon alzoo de oorlog tusschen Jan van Brabant en Philips aan de ééne en Jakoba aan de andere zijde. Jakoba’s troepen gelukte het, in 1425 Schoonhoven te vermeesteren. Aan alle manschappen der bezetting werd het leven gelaten, slechts niet aan één man, Allaert Beilink, vroeger schout te Gouda, die mede had gestreden ter verdediging van het slot der stad. Op last van een Hoeksch edelman werd hij—dit is althans het waarschijnlijkste der uiteenloopende gevoelens over het lot van dezen man—levend begraven. Inmiddels verliet Humphrey, uit hoofde van geschillen in Engeland, waarin hij was betrokken, deze landen. Terzelfder tijd benoemde Jan van Brabant zijn neef tot ruwaard van Holland en Zeeland. Slechts te Schoonhoven, Gouda en Oudewater werd Jakoba als gravin erkend. Gedurende het vervolg van den strijd, die steeds slepend bleef, overleed Jan van Brabant in 1427, terwijl een geestelijk gerechtshof te Rome in 1428 de echtverbintenis met Glocester voor onwettig verklaarde. Zóó ook van dezen man verlaten, dien de in Engeland heerschende verdeeldheid tot dusver had verhinderd hier krachtdadig op te treden en die nu zonder tegenzin in de uitspraak der kerk berustte, werd Jakoba meer en meer in ’t nauw gebracht. Daar haar gezag tot de drie genoemde steden beperkt was, zag zij geen anderen uitweg dan het sluiten van een verdrag, dat in 1428 te Delft tot stand kwam. De hoofdpunten waren: Jakoba wordt erkend als gravin van Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen, Philips van Bourgondië als ruwaard en erfgenaam dezer gewesten; in die hoedanigheid zal Philips het bewind voeren, totdat Jakoba een nieuw huwelijk aangaat; Jakoba zal niet hertrouwen dan met toestemming van hare moeder, van Philips en van de drie stenden der landen, tenzij zij wil geacht worden, haar onderdanen van den eed van gehoorzaamheid te hebben ontslagen; Jakoba zal een gedeelte trekken van de inkomsten der graafschappen.
Philips benoemde tot stadhouder van Holland en Zeeland Frank van Borselen, die door de diensten, met groote kieschheid aan Jakoba bewezen, weldra zoozeer haar genegenheid verwierf, dat zij met hem in den echt trad. Frank van Borselen verloor nu het stadhouderschap, doch werd door Philips tot graaf van Oostervant verheven. Deze daad van Jakoba, als strijdende met het verdrag van Delft, had in 1433 het verlies der grafelijke waardigheid ten gevolge. Daarentegen verkreeg zij van Philips vele heerlijkheden, waarvan zij de inkomsten bleef trekken tot haren dood in 1436.