Читать книгу Noli me tangere: Filippijnsche roman - José Rizal - Страница 13

X. Het dorp.

Оглавление

Inhoudsopgave

Bijna aan den oever van het meer ligt het dorp San Diego te midden van bouwlanden en sawah’s. Het voert suiker, rijst, koffie en vruchten uit of verkoopt ze op onvoordeelige wijze aan den Chinees, die den eenvoud en de ondeugden van den inlander weet te benutten.

Van boven uit de kerktoren heeft men een prachtig panorama. Te midden van die opeenhooping van daken van nipah, pannen, zink en “cabonegro” (idjoek),1 gescheiden door moes- en bloemtuinen, onderscheidt een ieder van die hoogte zijn huisje. Alles dient er tot kenmerk: een boom—de fijnbebladerde asem—, de met vruchten beladen klapperboom, een buigzaam riet, een pinang-palm, een kruis. Daar ginds is de rivier, een reusachtige kristallen slang, slapend in het groene kleed. Van afstand tot afstand breidelen rotsblokken, in ’t zandig bed verspreid haar loop; verderop vernauwt ze zich tusschen twee hooge oeverkanten, waaraan boomen met ontbloote wortels zich stuipend vastklampen. Hier weer vormt zich een zachte glooiing, en de rivier wordt breeder en verlangzaamt haar stroom. Ginds, iets verder staat op den hoogen oever een huisje gelijk een ontzaggelijke steltlooper op dunne pooten boven den afgrond, als spiedend, om zijn prooi in het water te bespringen. Palmstammen of boomen met den bast er nog aan, wiebelend onvast, verbinden de beide oevers. En zijn ’t ook slechte bruggen, ’t zijn daarentegen prachtige gymnastiek-toestellen, om ’t evenwicht op te houden. En dat is ook niet te versmaden: de jongens die in de rivier baden, vermaken zich daar met de angst-bewegingen der vrouw, die er over gaat met een mand op het hoofd, of met den ouden man, die bevend voortstapt en zijn stok in ’t water laat vallen.

Doch wat altijd de aandacht trekt, dat is een soort beboscht schier-eilandje in die zee van bouwland. Daar staan eeuwen-ouden boomen, met holle stammen, die eerst dan sterven, wanneer eens een bliksemstraal de trotsche kruin treft en verteert. Men zegt, dat het vuur dan bij den boom blijft en daar uitgaat. Men vindt daar ontzaglijke rotsen, door tijd en natuur met fluweelig mos bekleed. Het stof hoopt zich laag op laag in de holten op, de regen legt het vast en de vogels zaaien er zaadkorrels in. De tropische plantengroei ontwikkelt er zich in volle vrijheid: kreupelhout en struikgewas, gordijnen van ineengestrengelde slingerplanten gaande van boom tot boom, hangend aan de takken, zich klemmend aan de wortels, kruipend over den grond, en, als ware Flora nog niet bevredigd, zet plant zich op plant; mos en paddestoelen leven op de spletige stammen, en luchtige sierlijke hangplanten verwarren hun omhelzingen door het loof van de gastvrije boomen.

Dat bosch werd geëerbiedigd: vreemde overleveringen deden er de ronde over, maar ’t waarschijnlijkste en daarom juist het minst geloofde en bekende, schijnt het volgende te wezen:

Toen het dorp nog een ellendige hoop hutten was, en daartusschen nog weelderig het gras opschoot, in de tijden dat er ’s nachts herten en wilde zwijnen kwamen, verscheen daar op een dag een oude Spanjaard met holle oogen, die vrij goed Tagaalsch sprak. Nadat hij het terrein in verschillende richtingen had nagegaan en doorkruist, vroeg hij naar de eigenaars van het bosch waar warme bronnen voortkwamen. Een paar lieden deden zich op, en beweerden het te zijn, en de oude man kreeg het eigendomsrecht erover in ruil voor wat kleeren, kleinoodiën en eenig geld. Daarna, men wist niet hoe, verdween hij. De menschen hielden hem reeds voor “betooverd,” toen een walgelijke lucht, die zich uit het naburige bosch verspreidde, de aandacht van een paar veehoeders trok; ze gingen erop af en vonden den ouden man reeds in staat van ontbinding aan den tak van een baliti-boom hangen. In levenden lijve boezemde hij al schrik in door zijn diepe, holle stem, door zijn ingezonken oogen en zijn klanklooze lach; doch nu hij zelfmoord gepleegd had, verstoorde hij de slaap der vrouwen. Sommigen van dezen wierpen de verkregen sieraden in de rivier en verbrandden de kleedingstukken. En sinds het lijk begraven werd aan den voet zelf van de baliti was er geen sterveling meer, die zich daar dorst te wagen. Een herder, die naar zijn beesten zocht, vertelde dat hij lichtjes had gezien; de jongelieden liepen weg en hoorden toen weeklachten. Een ongelukkige verliefde jongeling, die om zijn ongenaakbare liefste te vermurwen, beloofde den nacht onder den boom door te brengen en er een lange rotan omheen te winden, stierf aan een felle koorts, die hem overviel den dag volgende op den nacht van zijn weddenschap. Er waren over deze plek veel andere verhalen en overleveringen in omloop.

Er verliepen verscheidene maanden, en er kwam een jongeling, naar ’t scheen een Spaansche kleurling. Deze beweerde de zoon te wezen van den overledene, en zette zich in dat oord neer, om er zich aan den landbouw te wijden, vooral de indigo-teelt. Don Saturnio was een in-zich-zelf-gekeerd jongmensch, van een heftige en soms wreede inborst, maar hij was zeer werkzaam en bedrijvig: hij omringde het graf van zijn vader met een muur, en ging er zoo nu en dan naar kijken. Toen hij al vrij oud was, huwde hij met een meisje uit Manila, bij wie hij een zoon, Rafael, kreeg. Deze was de vader van Crisóstomo.

Don Rafael wist zich van jongs af bemind te maken bij de landlieden: de akkerbouw, begonnen en behartigd door zijn vader, ontwikkelde zich snel. Er kwamen nieuwe bewoners toestroomen, ook veel Chineezen. Het gehucht werd spoedig een dorp en kreeg een inlandschen pastoor. Daarna werd het een aanzienlijk vlek, de pastoor overleed, en Fray Dámaso kwam in zijn plaats. Maar het graf en het aangrenzend terrein werden in eere gehouden. De Chineezen waagden het soms, gewapend met stokken en steenen, in den omtrek rond te dwalen, om djamboe’s, papaja’s, djamblang’s enz. te plukken, en het gebeurde, dat midden in hun bezigheid of wanneer ze zwijgend staarden naar het touw dat nog altijd van een der takken hing, er een of twee steenen neervielen, zonder dat men wist waar ze vandaan kwamen. Dan gilden ze “de ouwe! de ouwe!”, smeten vruchten en stokken weg, sprongen uit de boomen, liepen door rotsen en struikgewas, en stonden niet stil voordat ze uit het bosch waren—sommigen bleek en hijgend, anderen schreiend en maar heel enkelen lachend.

1 Zwarte borstelige vezels van de arenpalm (Arenga pinnata Mer.).—J.H.

Noli me tangere: Filippijnsche roman

Подняться наверх