Читать книгу Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch (met uitgeschreven verkortingen) - K. ten Bruggencate - Страница 7

Оглавление

Alleluia, alilûjə, Hallelujah!

Al(l)emanni, aləmanai, Allemannen; Allemannic, Allemanisch.

Alleviate, əlîvjeit, verlichten, verzachten; Alleviation = verzachting(smiddel); Alleviator = verzachtend middel.

All(e)y, ali, steeg, laan, gang, baan (kegel baan): Blind All(e)y = blinde steeg.

Alliance, əlai’ns, verbond, verbintenis, verwantschap, band: To enter into (form, make) an alliance = een verbond aangaan.

Alligation, aligeiš’n: Rule of alligation = alligatie rekening.

Alligator, aligeitə, (Amerikaansche) krokodil, kaaiman.

Alliterate, əlitəreit, allitereeren; Alliteration, əlitəreiš’n, stafrijm, alliteratie; Alliterative, allitereerend. [14]

Allocate, aləkeit, toewijzen; Allocation, toewijzing.

Allocution, aləkjûš’n, allocutie, Latijnsche toespraak v. d. Paus tot de verg. kardinalen.

Allodial, əloudj’l, allodiaal; Allodium, əloudj’m, allodium.

Allonge, Fransche uitspr., verlengstuk; uitval; leireep.

Allopath, aləpath, allopaat; adj. Allopathic; Allopathist = allopaat; Allopathy, əlopəthi, allopathie.

Allot, əlot, volgens het lot toebedeelen, toewijzen; Allotment = toewijzing; halve soldij of huur aan het gezin van soldaat of matroos: Allotments-act (1887) = wet, waarbij de Sanitary Authority v. een district wordt gemachtigd stukken grond te koopen of te onteigenen ten behoeve van arbeiders, die zich voor het huren daarvan aanmelden; Allotee = wien iets toebedeeld wordt; Allotter = toebedeeler.

Allow, əlau, toestaan, veroorloven, erkennen, aftrekken, beweren (Amer.): Allow for = in aanmerking nemen; aftrekken; He was allowed a hundred a year = hij kreeg; He is allowed to be a fool = iedereen geeft toe dat hij is; The estimate does not allow for any increase of value = bij de schatting is geen rekening gehouden met; He allows of your excuse = neemt aan; The season allows of it now = veroorlooft; Allowable, veroorloofd, af te trekken, rechtmatig; Allowance = vergunning, rabat, rantsoen, toelage; Allowance verb. eene toelage geven; op dieet stellen: Dress allowance = kleedgeld; Regulation allowance = rantsoen; His weekly allowance = weekgeld; I will give due allowance for that fact = voldoende rekening houden met; You must make allowance(s) for his hard words = door de vingers zien; To place on an allowance = op rantsoen stellen.

Alloy, əlôi, subst. allooi, bijmenging, vermindering; Alloy verb. legeeren: Without alloy = onvermengd; Alloyage, legeering.

Allude, əl(j)ûd, zinspelen, toespelen: Did you allude to that circumstance?

Allure, əl(j)ûə, aanlokken, verlokken; Allurement, verlokking, aas, aantrekkelijkheid.

Allusion, əl(j)ûž’n, toespeling; Allusive = toespelend; subst. Allusiveness.

Alluvial, əl(j)ûvj’l, alluviaal; Alluvion, alluvie; Alluvium = alluvium.

Ally, əlai, subst. bondgenoot; verb. verbinden: To be allied = verbonden (verwant) zijn.

Alma(h), alma, Oostersche zangeres en danseres.

Almadia, almədîə; Almadie, almədi, eene boot of kano van boombast (Indië, Afrika).

Almagra, əlmagrə, almagra.

Almanac, ôlmənak, almanak: Pictorial almanac = geïllustreerde; Almanac of the million = volks-almanak.

Almandine, alm’nd(a)in, roode granaat.

Almightiness, ôlmaitinəs, almacht; Almighty, ôlmaiti, almachtig: subst. de Almacht(ige): God Almighty; The Almighty dollar = de almacht v. h. geld.

Almond, âm’nd of almənd, amandel: Jordan almonds = Malaga amandelen; Soft-shelled almond = kraakamandel; Almond-nails = fijne, schoon geronde nagels.

Almoner, almənə, aalmoezenier; Grand Almoner, Lord High Almoner = Groot-aalmoezenier; Almonry, alm’nri, woning v. d. aalmoezenier; plaats in een klooster waar aalmoezen worden uitgedeeld.

Almost, ôlmoust, bijna, nagenoeg: He is an almost Protestant; My almost sister = mij bijna zoo dierbaar als een zuster; Almost never = bijna nooit.

Alms, âmz, aalmoes, aalmoezen: Alms-bag = kerkezakje; He lives on the alms-basket = van liefdadigheid; Alms-box = offerbus = Alms-chest; Alms-deed = daad van liefdadigheid; Alms-house = hofje, armenhuis; Alms-man, âmzman, provenier, bedeelde (vr. Alms-woman); Alms-people = bedeelden.

Alnwick, anik, Alnwick.

Aloe, alou, aloe; Aloes, alouz, aloesap; Aloetic = aloeachtig; aloepreparaat.

Aloft, əloft, omhoog, boven aan (in) den mast: To go aloft = naar boven (in het want) gaan; To pipe aloft = een fluitsignaal daartoe geven.

Alone, əloun, alleen, eenzaam: Let alone = om nog niet te spreken van; Let (leave) him alone = laat hem met rust, begaan; Let it alone = blijf er af; Let well alone = als iets goed is, wees daar dan ook tevreden mee; stuur den boel niet in de war door je bemoeizucht; Let him alone to be in time = laat hem maar loopen, hij komt wel op tijd; Let your brother alone for a clever administrator = die broeder van u is toch; She can walk alone = alléén loopen.

Along, əloŋ, voort, vooruit, langs: Come along = kom mee; She made her way along = zette voort; Twenty miles along = verder op; All along = over de geheele lengte; al dien tijd; I guessed it all along = al dien tijd, altijd wel; It is all along of you = ’t komt alles door u; Go along with you = och loop! We went there along with him = in zijn gezelschap; Take this along with you = neem het mee; Along shore = langs de kust: Along-shore-man = scheepssjouwerman; Along-side = langs zij.

Aloof, əlûf, op een afstand, ver; te loevert: To keep aloof = zich op een afstand houden, neutraal blijven; This sorrow shook her aloof from life = vervreemdde haar van; The Scotch and the Frisians stand in the repute of characteristic Aloofness = hebben den naam, dat hun aard niet toeschietelijk is; An aloofness from people = gereserveerdheid.

Alost, âlost, Aalst (stad).

Aloud, əlaud, luide.

Alow, əlou, beneden, naar beneden.

Alp, alp, alp, bergweide; Alpine, alp(a)in, adj. alpijnsch, alpen…, zeer hoog: Alpen-horn; Alpenstock = alpenstok; The Alps.

Alpaca, alpakə, alpaca.

Alpha, alfə: Alpha and Omega.

Alphabet, alfəbet, subst. Het Abc; Alphabet verb. alphabetisch rangschikken: They have to learn the alphabet of their business = het A.B.C., de grondbeginselen; Alphabetarian, beginneling; Alphabetic(al), alphabetisch. [15]

Already, ôlredi, reeds.

Alroy, ôlrôi; Alsace, alsâs, Alsatia, alzeišə, de Elzas; ook: een vroeger berucht gedeelte van Londen; Alsatian, Elzasser, subst. en adj.

Also, ôlsou, eveneens, ook.

Alt, ôlt, alt(stem).

Altar, ôltə, altaar, de avondmaalstafel, heiligdom: He led her to the altar = naar het altaar; Altar-cloth = altaardwaal; Altar-piece = altaarstuk; Altar-table, altaartafel; Altar-tomb = altaartombe.

Alter, ôltə, veranderen: To alter one’s condition = van betrekking veranderen; huwen; Alterability = veranderlijkheid; Alterable, veranderlijk; subst. Alterableness; Alteration, verandering; Alterative = veranderend, subst. bloedzuiverend geneesmiddel.

Altercate, altəkeit, twisten, kijven; Altercation = ruzie.

Alternate, altɐ̂nit, ôltɐ̂nit, adj. alternatief, beurtelings, afwisselend; subst. plaatsvervangend predikant; Alternate verb. altəneit, ôltəneit, beurtelings doen, afwisselen; subst. Alternateness; Alternation, afwisseling; permutatie; beurtzang; Alternative = alternatief; ook subst.: They went there alternat(iv)ely = om beurten.

Althea, al-thîə, althea, stokroos.

Altho(ugh), ôldhou, (al)hoewel, ofschoon.

Altimeter, altimətə, altimeter; Altimetry, altimetrie.

Altitude, altitjûd, hoogte, hoogtepunt: To take the sun’s altitude = de zon schieten (zeet.); He is in his altitude = buitengewoon vroolijk; adj. Altitudinal.

Alto, altou, alt: Alto-clef (= klef) = alt-sleutel = Alto-key.

Altogether, ôltəgedhə, in het geheel, volkomen: That’s altogether wrong = heelemaal mis; Altogether they formed a picture = alles te zamen, alles bijeen genomen.

Altruism, altruizm, altruïsme; Altruist, altruïst; Altruistic = altruïstisch.

Alum, al’m, subst. aluin; Alum verb. met aluin vermengen; Alum-water = aluinwater.

Aluminium, aljuminj’m = aluminium.

Alutaceous, aljuteišəs, lederachtig, lederkleurig.

Alveary, alvjəri, bijenkorf, (buitenste) oorholte.

Alveolar, alvîələ, alviələ, tand…; Alveolus, əlvîəlɐs, honigcel, tandholte.

Alvine, alv(a)in, onderbuiks…

Alway(s), ôlwi(z), altijd, steeds, geregeld.

Alwin, alwin, Alewijn.

Amadou, amədû, tonder, zwam.

Amain, əmein, met alle kracht, in eens, gauw: Let go amain = strijk! vallen!

Amalgam(a), əmalgəm(ə), amalgaam, mengelmoes; Amalgamate, əmalgəmit, vermengd; Amalgam verb. əmalgəmeit, amalgeeren, (zich) vermengen; Amalgamation, amalgatie.

Amanuensis, əmanjuensis, amanuensis.

Amarant(h), amərant(h), Amaranthus, aməranthəs, amarant; purperkleur; Amaranthine, amarant; onvergankelijk.

Amaryllis, amərilis, amarillis.

Amass, əmas, ophoopen; Amassment, ophooping.

Amateur, amətɐ̂, amətjuə, amətjuə, amateur; His work is Amateurish = als van een dilettant; Amateurism, dilettantisme.

Amatory, amətəri, verliefd, liefde…; minnedrank.

Amaurosis, amôrousis, zwarte staar; adj. Amaurotic.

Amaze, əmeiz, verbazen, ontstellen; subst. verbazing = Amazement.

Amazon, aməz’n, amazone, manwijf, heldin; Amazonian = strijdbaar.

Ambages, ambeidžiz of ambədžiz, omhaal van woorden, uitvluchten; adj. Ambagious.

Ambassador, ambasədə, (af)gezant; Ambassadorial, gezantschaps…, diplomatiek; Ambassadorship; Ambassadress, afgezante, vrouw van den afgezant.

Amber, ambə, subst. amber, barnsteen; adj. amber: Ambergrease = Ambergris = ambergrijs.

Ambidexter, ambidekstə, iemand, die beide handen even vaardig kan gebruiken; een onoprecht, dubbelhartig mensch; Ambidexterity, vaardigheid met, etc.; Ambidextrous, vaardig met beide handen; dubbelhartig.

Ambient, ambj’nt, omringend: Ambient air = dampkring.

Ambiguity, ambigjûiti, Ambiguous(ness), ambigjuəs(nəs), dubbelzinnigheid.

Ambition, ambiš’n, eerzucht; wrok, nijd (Amer.); Ambitious = eerzuchtig, begeerig, hoogdravend, aanstellerig, schitterend; subst. Ambitiousness.

Amble, amb’l, subst. telgang, kalme gang; verb. (laten) loopen als een telganger; voorzichtig of gemaakt loopen; Ambler = telganger.

Ambrose, ambrouz, Ambrosia, ambrouž(i)a, ambrosia, godenspijs; Ambrosial, ambrozijnsch, hemelsch; zwierig: They appeared in Ambrosial locks and rolling collars; Ambrosian = Ambrosial.

Ambry, ambri, etenskast, vliegenkast.

Ambs-ace, amzeis, eimzeis, dubbel een of aas; ongeluk.

Ambulance, ambjul’ns, ambulance, ambulance-wagen = Ambulance-cart (-wagon); Ambulance-man = drager.

Ambulate, ambjuleit, rondtrekken; Ambulator = afstandsmeter; Ambulatory court = rondgaand gerechtshof.

Ambuscade, ambəskeid, Ambush, ambuš, subst. hinderlaag; Ambush verb. in hinderlaag liggen, plotseling aanvallen: To lay an ambush for (To lie in ambush).

Ameer, əmîə, (Afghaansch) emir.

Amelia, əmîljə, Amalia.

Ameliorable, əmîljərəb’l, te verbeteren; Ameliorate, əmîljəreit, verbeteren, beter worden; Amelioration, verbetering, stijging; Ameliorative, verbeterend.

Amen, eimen, âmen, het zij zoo, amen: To say Yes and Amen to everything.

Amenable, əmînəb’l, verantwoordelijk; afhankelijk (to); onderworpen; vatbaar, ontvankelijk voor; Amenableness = verantwoordelijkheid, etc.

Amend, əmend, verbeteren, amendeeren; beter worden: He amended his ways = beterde zich; Amendable, voor verbetering vatbaar; [16]Amendatory = verbeterend (Amer.); Amendment, verbetering, amendement: To move an amendment; Amends = excuus, vergoeding: To make amends for.

Amenity, əmeniti, aangenaamheid, vriendelijkheid; Amenities = beleefdheden, lievigheden.

Amerce, əmɐ̂s, beboeten met geld (in money); Amercement, boete.

America, əmerikə, American, əmerik’n, subst. en adj. Amerikaan(sch): American fair = een soort liefdadigheidsbazaar; American leather = een soort van donkerbruin wasdoek; The America Cup = een beker, die voor ’t eerst in 1851 door de Royal Yacht Squadron als prijs werd aangeboden; Americanism = voorliefde v. het Amerik.; Amerik. eigenaardigheid v. taal, etc.; Americanist = kenner v. Amerik. toestanden; Americanize = veramerikaanschen; Americomania = manie voor alles wat Amerik. is.

Amesbury, eimzbri.

Amethyst, aməthist, amethist; purperkleur; Amethystine, violetkleurig.

Amiability, eimjəbiliti, beminnelijkheid; Amiable, eimjəb’l, beminnelijk, lief; Amiableness.

Amiant(h)us, amian-təs, asbest, steenvlas.

Amicability, amikəbiliti, vriendschappelijkheid; Amicable, amikəb’l, vriendschappelijk, welwillend; subst. Amicableness.

Amice, amis, amictus, de strook linnen, die de priester bij de mis over den schouder draagt; soort toga.

Amid(st), əmid(st), te midden van: Amidships = mid(den)scheeps.

Amir, əmîə = Ameer.

Amiss, əmis, verkeerd, te onpas: Don’t take it amiss = kwalijk; That is not amiss = niet kwaad.

Amity, amiti, vriendschappelijke verhouding: All is amity and sweetness = pais en vree, botertje tot den boom.

Amma, amə, breukband.

Ammonia, əmounjə, ammonia: Liquid ammonia = salmiakgeest: Ammoniac = Ammoniacal, ammoniak.…; Ammonium, ammonium.

Ammunition, amjuniš’n, krijgsvoorraad; ’model’-(mil.): Ammunition-boots = “model” schoenen; Ammunition-bread = kommiesbrood; Ammunition-cart = munitiewagen.

Amnesia, amnîsiə, verlies van ’t geheugen.

Amnesty, amnəsti, subst. amnestie; verb. amnestie verleenen.

Amock, əmok. Zie Amuck.

Among(st), əmɐŋ(st), vermengd met, te midden van: Among ourselves = onder ons gezegd; We bought the house and garden Among us = met ons allen (méér dan twee).

Amorist, amərist, minnaar; Amorous, verliefd, liefdes..; subst. Amorousness.

Amorphous, əmöfəs, vormloos, amorphe.

Amortization, əmötizeiš’n, overdracht, amortisatie; Amortize, əmötaiz, goederen schenken of overdragen (in de doode hand); amortiseeren; subst. Amortizement.

Amount, əmaunt, subst. som, bedrag; hoofdinhoud: Amount of balance = saldo: verb. bedragen: The debit Amounts to 50 guilders a head = bedraagt.

Amour, əmûə, minnarij.

Amove, əmûv, wegzenden, ontzetten.

Amphibia, amfibjə, amphibieën; Amphibian, amfibjən, tweeslachtig (dier); Amphibiology = de leer der amphibieën; Amphibious = tweeslachtig.

Amphibrach, amfibrak, amphibrachys (⏑ – ⏑).

Amphiscians, amfisiənz; Amphiscii, amfisiai, dubbelschaduwigen.

Amphitheatric(al), amfithiatrik(’l), amphitheatersgewijze; Amphitheatre, amfithîətə, amphitheater.

Amphitrite, amfitraiti, vrouw van Poseidon; kokervorm.

Amphora, amfəra, amphora.

Ample, amp’l, groot, ruim, breedvoerig, prachtig; Ampleness, grootte, etc.; Amplification = vergrooting, uitweiding; Amplify = vergrooten, uitbreiden, uitweiden.

Amplitude, amplitjûd, grootte, uitgestrektheid, rijkdom; amplitudo: Amplitude of oscillation = slingerwijdte.

Ampulla, ampɐla, fleschje bij de Romeinen in gebruik ter balseming van het lichaam na het baden; glazen karafjes bij het Misoffer gebruikt; zilveren (tinnen) busjes met H. olie gevuld; fleschjes met bloed gevuld en gelegd bij de graven der martelaren; Ampullaceous, blaasvormig.

Amputate, ampjuteit, afzetten; Amputation = amputatie; Amputator = hij, die amputeert.

Amsel, ams’l, lijster.

Amuck, əmɐk, amok: To run amuck against = in blinde woede aanvallen.

Amulet, amjulet, amulet.

Amuse, əmjûz, (aangenaam) bezighouden, vermaken: To be amused at (by, in, with) = zich vermaken met, pret hebben over; Amusement, vermaak, tijdverdrijf; Amuser = iemand die met beloften paait; handlanger.

Amy, eimi.

Amygdalate, əmigdəleit, subst. amandelmelk; adj. amandelachtig.

An, ən, art. het onbepaald lidwoord (vóór vokalen); conj. indien, of; prep. = on.

Ana, einə of ânə, letterkundige anecdoten over, uitspraken van: Shakespeariana.

Anabaptism, anəbaptizm, Anabaptisme; Anabaptist = Anabaptist; Anabaptistic(al) = Anabaptistisch.

Anachronism, ənakrənizm, anachronisme, Anachronistic = anachronistisch.

Anaconda, anəkonda, python, reuzenslang.

Anacreon, ənakrion, Anacreon; Anacreontic, anacreontisch (vers).

Anaemia, ənîmiə, bloedarmoede; Anaemic, ənemik, bloedarm.

Anaesthetic, anəs-thetik, gevoelloos, verdoovend; subst. verdoovend middel; Anaesthetize = verdooven.

Anagram, anəgram, anagram; Anagrammatic(al), een anagram betreff. of vormend.

Anak, einak: Son of Anak.

Analecta, anəlekta, Analects, anəlekts, bloemlezing; Analectic, Anal. betreffende.

Analepsis, anəlepsis, herstel van krachten; Analeptic, subst. en adj., versterkend (middel). [17]

Analepsy, anəlepsi, herstelling.

Analogical, anəlodžik’l, analogisch; Analogism, ənalədžizm, gevolgtrekking uit analogie; Analogize = analogisch verklaren; Analogous = analogisch; Analogue = analogon; Analogy, ənalədži, analogie: By false analogy with; In analogy with; On the analogy of.

Analysable, anəlaizəb’l, anəlaizəb’l = ontleedbaar; Analysation = analyse; Analyse = analyseeren, oplossen; Analysis = analyse, oplossing; Analyst = scheikundige: Public Analyst = ambtenaar met het onderzoek van voedingsmiddelen belast; Analytic(al) = ontledend.

Anana(s), ənanə, əneinəs, ənânəs, ananas.

Anapaest, anəpest, anapaestus (⏑ ⏑ –).

Anarch, anək, onruststoker; tyran; Anarchic = anarchistisch; Anarchism = anarchisme; Anarchist = anarchist; Anarchy = anarchie.

Anasarca, anəsâka, huidwaterzucht; Anasarcous, huidwaterzuchtig.

Anathema, ənathəma, anathema, banvloek; Anathematization = excommunicatie, vervloeking; Anathemize = vervloeken.

Anatomical, anətomik’l, anatomisch; Anatomist = anatoom; Anatomize = ontleden; Anatomy = ontleedkunde, ontleding; geraamte.

Ancestor, ansəstə, stamvader, voorvader; Ancestorial = Ancestral, ansestrəl, ansestrəl, voorvaderlijk; Ancestress, ansəstrəs, stamvrouw; Ancestry = geslacht, afstamming, (hooge) geboorte, voorvaders.

Anchor, aŋkə, subst. anker; Anchor verb. ankeren, rusten: I had an anchor to windward = nog iets achter de hand, in reserve; To be at anchor (= To ride at anchor) = voor anker liggen; To cast, drop (let go the) anchor = laten vallen; To weigh (the) anchor = het anker lichten; The fluke (of an anchor) = hand, klauw; Sheet anchor = plechtanker (ook fig.); Anchorage = ankergrond, ankerplaats, liggeld: The ship was cast loose from her anchor = is losgeslagen.

Anchoret, aŋkərət, Anchorite, aŋkərait, kluizenaar.

Anchovy, antšouvi, ansjovis.

Ancient, einš’nt, oud, uit vroegeren tijd, eerwaardig, verjaard; subst. grijsaard, oudere collega; vlag, vaandrig; The Ancients = de Ouden, klassieken; oudsten: The Ancient of Days = God de Vader; Ancientness, oudheid; Ancientry = ouderdom, voorrang, hooge geboorte.

Ancillary, ansiləri, ondergeschikt, aanvullend.

Ancipital, ansipit’l, tweesnijdend = Ancipitous.

And, and of ən(d), en: Without buts, ifs and ands = zonder voorbehoud; And all that (sort of thing) = en dergelijke (meer); Deeper and deeper = al dieper; She wept and wept = schreide al maar door; Try and take it = tracht het te nemen; What’s that and please you? = met uw verlof, wat is dat?

Andalusia, andəl(j)ûžə, Andalusië; Andalusian, Andalusisch; Andalusiër; Andaman, andəman: Andaman Islands.

Andante, andante, adj. andante; subst. andante; Andantino, andantînou, andantino, adj. en subst.

Andes, andîz, de Andes.

Andiron, andaiən, vuurbok; het ijzer, waarin het spit draait; haardstel.

Andrew, andrû, Andries: Merry Andrew = Hansworst; St. Andrews, s’ntandrûz.

Androgynal, androdžin’l = Androgynous, androdžinɐs, tweeslachtig; Androgyny, tweeslachtigheid.

Andromache, androməkî; Andromeda, andromədə; Andronicus, andrənaikəs.

Anear, ənîə, nabij.

Anecdotage, anəkdoutədž, verzameling anecdoten: He fell into Anecdotage = werd sufferig; Anecdotal = anecdotisch; Anecdote = anecdote; Anecdotic(al) = anecdotisch, anecdoten…, praatziek.

Anemograph, əneməgraf, anemograaf; Anemography = anemographie; Anemometer, anəmomətə, anemometer.

Anemone, Anemony, əneməni, anemoon.

Aneroid, anerôid, aneroïde barometer.

Anew, ənjû, opnieuw, anders.

Angel, einž’l, engel, Godsgezant, oude Engelsche munt (± 10 s.): Talk of an angel, and we hear the flutter of her wings = als men van den duivel spreekt, komt hij zelf, of stuurt een oud wijf; The father gave his little cherub a flying angel = de vader nam zijn kleinen lieveling op den schouder; Guardian angel = beschermengel; Angel-shot, kettingkogel; Angelic(al) = engelachtig; Angelology = engelenleer.

Angelica, andželikə, engelkruid.

Angelot, anžələt, eene soort luit; oud Eng. muntstuk van 5 shillings; kaas (uit Normandië).

Angelus, anžəlɐs, de “Angelus” verkorte aanduiding van het gebedje “Angelus Domini nuntiavit Mariae”, etc. Het wordt driemaal daags gebeden bij ’t luiden van het Angelus klokje = Angelus-bell.

Anger, aŋgə, subst. toorn, gramschap, verontwaardiging; Anger verb. vertoornen, tergen.

Angevin Kings, andžəvinkiŋz, koningen uit het huis van Anjou.

Angina, andžinə, andžainə, een soort keelontsteking; adj. Anginous.

Angle, aŋg’l, subst. hoek, haak; Acute (Adjacent, Alternate, External, Internal, Obtuse, Right) angle; At right angles to = rechthoekig op; (To branch off at right angles from, (To turn off) at right angles to) = rechthoekig staan op (van straten); To go off at a right angle = dadelijk heengaan; You had better set your wishing-cap at another angle = deed beter iets anders te wenschen.

Angle, aŋg’l, hengel; Angle verb. hengelen: He was angling for a compliment = vischte naar een compliment; Angler = hengelaar; Angling-line = hengelsnoer; Angling-rod = roede.

Angle(s), aŋg’l(z), Angel(en); Anglia, aŋgliə, Anglia; Anglian, aŋgliən, subst. Angel; adj. van de Angelen.

Anglican, aŋglik’n, Anglikaansch; subst. Anglikaan; lid van de Angl. Church; Anglicanism, leer der Angl. kerk; Anglice, [18]aŋglisi, in het Engelsch; Anglicism, aŋglisizm, Engelsch idioom; Anglicize, verengelschen.

Anglo, anglou (in samenstellingen), Engelsch; Anglo-American = Engelsch-Amerikaansch; subst. Amerikaan van Engelsche afkomst; Anglo-catholic, subst. en adj. Engelsch-Katholiek; Anglo-catholicism, anglo-katholicisme; Anglo-Indian = Engelsch-Indisch; subst. Engelschman wonende in Indië; Anglo-Israelites, izrəlaits = secte uit de laatste helft dezer eeuw, bewerende, dat de Engelschen de verloren “Tien Stammen” waren; Anglo-mania = manie voor Engelsche gewoonten en zeden; Anglophobe, iemand die Engeland vreest (haat); Anglophobia = vrees voor Engeland; Anglo-Saxon = Angelsaksisch; subst. Angelsakser.

Angora, aŋgôrə: Angora-cat (-goat, -wool).

Angriness, aŋgrinəs, boosheid; Angry, aŋgri, boos; stormig; ontstoken, pijnlijk: Angry at (a person); Angry about, with (a thing); To get (grow, become) angry = boos worden.

Anguilliform, aŋgwiliföm, aal- of slangvormig.

Anguish, aŋgwiš, subst. angst, pijn, smart: Anguish of (the) mind = zielesmart.

Angular, aŋgjulə, hoekig, stijf, hoek…; Angularity = hoekigheid, stijfheid; Angulate(d) = Angular.

Anhydrous, anhaidrəs, watervrij.

Anight(s), ənait(s), in den nacht.

Anil, anil, indigo-plant (West-Indië).

Anile, an(a)il, kindsch.

Aniline, anil(a)in, aniline.

Anility, əniliti, kindschheid.

Animadversion, animadvɐ̂š’n, waarneming, inzicht; berisping, verwijt, critiek; adj. Animadversive; Animadvert, animadvɐ̂t, waarnemen; berispen, etc. (on).

Animal, anim’l, subst. dier; adj. dierlijk: Animal charcoal = beenderkool; Animal food = vleeschvoeding; Animal kingdom = dierenrijk; Animal spirits = levenslust; Animals Protection Act = wet op de dierenbescherming; Society for the Prevention of Cruelty to Animals = genootschap ter bescherming van dieren; Animalcule, animalkjûl, microscopisch diertje; meerv. Animalcula, animalkjulə; Animalism = dierlijkheid; Animality = dierlijke natuur, dierlijk leven.

Animate, animeit, bezielen, opwekken: Animated nature = dierenrijk; adj. animit, bezield, levendig; Animation = bezieling, levendigheid, animo.

Animosity, animositi, verbittering, haat, vijandschap.

Animus, animɐs, gezindheid, doel; verbittering, wrok: Their words were dictated by animus and self-interest = hun ingegeven door hunne vijandige gezindheid.

Anise, anis, anijs: We pay too much attention to the anise and cu(m)mins of literature = minder belangrijke zaken (Mattheus XXIII, 23); Aniseed = anijszaad: The devotees of the aniseed-bag = liefhebbers van eene zoogenaamde drag-hunt, die “ride after the red-herring”, i.e. een net of hazevel gevuld met de litter van een tammen vos, langs den grond gesleept en om de vijf minuten besprenkeld met een paar druppels “oil of aniseed”, een spoor, dat de honden na eenige oefening getrouw volgen.

Anisette, aniset, anisette.

Anker, aŋkə, vochtmaat van 10 gallons (= 45,4358 L.).

Ankle, aŋk’l, enkel: Ankle-deep; Ankle-jacks = halve laarzen; Ankle-joint = enkelgewricht; Anklet = enkelring, -sieraad, -verband.

Ankus(h), aŋkəs (aŋkəš), drijfstok van een mahout.

Anlace, anleis, hartsvanger.

Ann(e), an, Anna, anə, Anne, Anna.

Annal, an’l: Annals, annalen; Annalist, schrijver van annalen.

Anneal, ənîl, brandverven, émailleeren; temperen; uitgloeien; Annealing-furnace = temperoven.

Anectant, ənekt’nt, verbindend, overgangs…; Annex, əneks, aanhechten, toevoegen, vereenigen; subst. bijlage, bijgebouw(tje) = Annexe; Annexation, bijvoeging, annexatie.

Annesley, anzli.

Annihilate, ənaihileit, vernietigen, te niet doen; Annihilation, vernietiging; Annihilator: Fire annihilator = bluschapparaat.

Anniversary, anivɐ̂s’ri, jaarlijksch; subst. verjaardag, jaarfeest: The four hundredth anniversary of the discovery of America.

Annotate, anəteit, annoteeren; Annotation = annotatie; adj. Annotative; Annotator, schrijver van annotaties.

Announce, ənauns, aankondigen, aanmelden (to); Announcement, aankondiging.

Annoy, ənôi, subst. (= Annoyance) = plaag, ergernis; schade, beschadiging; Annoy verb. ergeren, kwellen, hinderen; The Annoying boy read a tedious book = vervelende (lastige) … vervelend.

Annual, anjuəl, jaarlijksch, één jaar durend; subst. éénjarige plant, jaarlijks uitkomend boek, een soort Muzen Almanak; Annuary = jaarboek.

Annuitant, ənjûit’nt = hij, die een jaarlijksche rente geniet; Annuity, ənjûiti, jaargeld, annuïteit.

Annul, ənɐl, vernietigen; afschaffen, herroepen; Annulment, vernietiging, etc.

Annular, anjulə, ringvormig, ring..: Annular eclipse of the sun; Annulate(d) = geringd; Annulation = ringvormige bouw; Annulet, anjulet, ringetje; Annulose, anjulous, anjulous, uit ringen bestaande.

Annunciate, ənɐnš(i)eit (= Announce). Annunciation Day = Maria Boodschap (R.K. kerk, 25 Maart); Will you be so kind as to touch the annunciator (button) = knopje van electrische of luchtschel.

Anodyne, anədain, pijnstillend; subst. pijnstillend middel.

Anoint, ənôint, zalven: The Lord’s Anointed = de Gezalfde des Heeren; subst. Anointment.

Anomalous, ənoməlɐs, anomaal, afwijkend, onregelmatig; subst. Anomaly.

Anon, ənon, dadelijk, aanstonds; weer: Ever and anon = telkens weer, nu en dan.

Anonym, anənim, anonymus, pseudoniem; [19]Anonimity = anonymiteit; Anonymous, anonimɐs, anoniem; subst. Anonymousness.

Another, ənɐdhə, een ander, nog een: One another = elkander; Such another creature = een dergelijk schepsel; Have another glass = neem nog een glas (ter onderscheiding van; an other glass = een ander glas); One misfortune rides upon another’s back = een ongeluk komt nooit alleen; He is a fool, and I am another = en ik ook; One thing with another = het eene met het andere.

Anselm, ans’lm, Anselmus.

Anser, ansə, gans; Anserine, ansər(a)in, als van een gans, dom.

Anstruther, anstrûthə, anstrûthə, anstə.

Answer, ânsə, subst. antwoord, verantwoording, oplossing; Answer verb. antwoorden, beantwoorden, respondeeren, instaan voor, boeten, luisteren naar, voldoen, rendeeren, bevredigen, passen, oplossen: An answer will oblige = er wordt op antwoord gewacht; There was no answer = er werd niet op antwoord gewacht; To call a person to answer = ter verantwoording; To answer the bell (call, door) = opendoen; To answer a letter; What you say there, does not answer our purpose = is niet geschikt voor; It seldom answers to break treaties = men komt zelden verder met…; To answer for = instaan voor, rechtvaardigen, boeten voor; To answer to = antwoorden op; passen bij; overeenkomen met; The ship answered to the helm = luisterde naar; answerable (to, for), verantwoordelijk; subst. answerableness; answerer = weerlegger.

Ant, ant of ânt, (maar ant in samenstellingen, zooals ant-hill), mier; Ant-bear, Ant-eater = miereneter; Ant-hole, Ant-hill = mierennest.

Antagonism, antagənizm, antagonisme; Antagonist = tegenstander, tegenpartij; tegenspier; adj. tegenstrevend; Antagonistic, antagonistisch; Antagonize, tegenwerken; wedijveren, neutraliseeren.

Antalgic, antaldžik, subst. en adj. pijnstillend (middel).

Antarctic, antâktik, Zuidelijk: The Antarctic Pole, de Zuidpool.

Antecede, antəsîd = voorafgaan; Antecedence, voorafgaan, voorrang; Antecedent, antecedent: His antecedents = vroegere gedragingen.

Antechamber, antitšeimbə, voorkamer, wachtkamer.

Antedate, antideit, subst. vóórdatum; Antedate verb. vroeger dateeren, vooruitloopen op, anticipeeren.

Antediluvian, antidil(j)ûvj’n, antidiluviaansch; antidiluviaan, ouderwetsch mensch.

Antelope, antiloup, antilope.

Antemeridian, antimiridj’n, vóór den middag: At 7 a.m. = te 7 v.m.

Antemetic, antimetik, geneesmiddel tegen het vomeeren.

Antemundane, antimɐndein, vóórwereldlijk.

Antenatal, antineit’l, vóór de geboorte geschiedend.

Antenna, antenə, voelhoren, antenne, luchtdraad (Draadl. telegr.); Antennal, voelhorensdragend of betreffend.

Antenuptial, antinɐpš’l, vóór de bruiloft of het huwelijk gebeurende.

Antepenult(imate), antipinɐlt(imeit), derde lettergreep van achteren.

Anteprandial, antiprandj’l, vóór den maaltijd.

Anterior, antîriə, voorafgaand, vroeger; Anteriority, voorafgaan, voorrang; hoogere ouderdom.

Ante-room, antirûm; Zie Antechamber.

Anthem, an-th’m, beurtzang, hymne: The national anthem = het volkslied.

Anthemis, an-thəmis, kamille.

Anther, an-thə, helmknop.

Anthology, an-tholədži, bloemlezing.

(St.) Anthony’s fire, antənizfaiə, (St.) Antoniusvuur (soort roos).

Anthracite, an-thrəsait, anthraciet.

Anthropography, an-thrəpogrəfi, anthropographie; Anthropology, an-thrəpolədži, anthropologie; Anthropomorphic = menschvormig, menschachtig; Anthropomorphism, an-throupəmöfizm, het toeschrijven van menschelijken vorm en menschelijke eigenschappen aan de Godheid; vergelijken van dieren en planten met den mensch; Anthropophagi, an-threpofədžai, menscheneters; Anthropotomy, an-thrəpotəmi, ontleedkunde (van den mensch).

Anti, anti, tegen, strijdig met.

Antibacchius, antibakiəs, versvoet (– – ⏑).

Antibilious, antibiljəs = tegen de gal.

Antic, antik, kluchtig, grappig; subst. grappenmaker, hansworst; klucht, grimas.

Antichrist, antikraist, Antichrist; Antichristian, tegen het Christendom; vijand van het Chr.

Anticipate, antisipeit, anticipeeren (op), bij voorbaat doen, vooruitloopen op, voorzien, vooraf gevoelen, vooruit betalen, verhinderen; subst. Anticipation, antisipeiš’n: Beyond anticipation = boven verwachting; By (In) anticipation = bij voorbaat: He rejoiced in anticipation = al vooruit; Anticipative; Anticipatory = anticipeerend.

Anticlimax, antiklaiməks, of antiklaiməks, het belachelijk verhevene (in stijl).

Antidotal, antidoutəl, als tegengif dienend; Antidote = antidotum, tegengift.

Antidrinkist, antidriŋkist, afschaffer: My friend is both an anti-smokist and an Antidrinkist.

Antifebrile, antifebril of antifîbril, subst. geneesmiddel tegen de koorts; adj. koortsstillend.

Antifederal, antifed’rəl, tegen bondgenootschappelijke vereeniging; Antifederalism, antifederalisme; Antifederalist, antifederalist.

Antigropelos, antigropilos of antigropilouz, waterdichte lederen beenbeschermers, soort rijlaarzen.

Antilles (The), (dhi) antilîz, de Antillen.

Antilogy, antilədži, tegenstrijdigheid.

Antimacassar, antiməkasə, antimacassar.

Antimonial, antimounj’l, adj. antimoon…; subst. antimoniumhoudende medicijn; Antimony, antimoon.

Antinome, antinoum = Antinomy, antinəmi, antinomie. [20]

Antioch, antiok, Antiochië; Antiochia, antiəkaiə.

Antipathetic(al), antipəthetik(’l), antipathiek; Antipathy, antipəthi, antipathie.

Engelsch woordenboek: Engelsch-Nederlandsch (met uitgeschreven verkortingen)

Подняться наверх