Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 48
II.
ОглавлениеDaar verhief St. Nicolaas zijn volle, zware stem en wenkte hij, terwijl hij met een flinken ruk zijn tabbaard in zijn gordel optrok, de Van Rijsseltjes tot zich. Zij vertrouwden de zaak nog niet goed, maar toen St. Nicolaas een der zakken uit de handen van zijn knechtje nam en zij nu beiden ze openden en begonnen te strooien, toen straalden de Van Rijsseltjes van blijdschap, vergaten hunnen angst, en wierpen zich tegelijk, over Hector rollend, op den grond neder om te grijpen, wat maar te grijpen viel, peperappels, vijgenmandjes, hazelnoten, mandarijntjes, chocolâ….
—Pak maar op, pak maar op! moedigde St. Nicolaas aan; we hebben nog een heele boel meer, zie maar! Kom jullie, groote jongens, moet je ook niet wat hebben?
De neefjes Verstraeten lieten zich de uitnoodiging niet herhalen en grabbelden meê.
—Wil u dit voor mij bewaren, oma! gilde Nico en stortte een regen van opgezamelde lekkernijen in den schoot zijner grootmama; dan ga ik nog meer halen!
—Nico, Nico! vermaande Mathilde.
—Ach! zeide mevrouw Van Erlevoort goedig.
St. Nicolaas en het knechtje schudden echter hunne groote zakken, die hoe langer hoe slapper waren geworden, uit en keerden ze om, als blijk, dat ze nu waarlijk geledigd waren.
—O, nu gaan we zeker naar de eetkamer! riep Ernestine, en ze sprong op en klapte in hare handen.
—O ja, naar onze tafeltjes! stemde Johan in.
Ieder stond op en men volgde den bisschop en de kinderen naar den kleinen salon, en de meisjes gichelden weêr om St. Nicolaas’ afgezakte pruik, maar de heilige riep de meiden en Willem toe:
—Gauw, gooi de deuren maar open, gauw!
De porte-brisée werd opengeschoven en de kinderen stormden de verlichte zaal binnen, waar in plaats van de eettafel, nu vier kleine tafeltjes stonden; op elk lag de naam in chocoladeletters gespeld; op elk verhief zich een toren van speelgoed.
De Verstraetens en de Van Raats fluisterden tegen de meiden en lieten hunne cadeaux voor de kleinen ook binnenbrengen, één voor één hoepels, zweepen, panoplies, ballen, tinnen soldaatjes, een koe, die melk kon geven….
Intusschen had St. Nicolaas zich met zijn knechtje uit de voeten gemaakt, en daar het langzamerhand halfnegen begon te worden, meende Mathilde, dat er aan alle pret een einde kwam. Maar zij zou, zelfs met behulp van dikke juffrouw Frantzen, niet zoo heel spoedig haar doel bereiken. De kinderen verwarden zich in eene administratie om hun speelgoed en hunne lekkernijen bij elkander te houden; hazelnoten regenden uit de zakken van Ernestine over den grond: Johans tinnen soldaten, die in een oogwenk waren uitgepakt geworden, konden onmogelijk meer allen in hunne spanen doos en Lientje met haar hoepel en Nico met een nieuwe trompet renden met Hector de eetzaal door, zonder zich veel meer over hunne andere ordeloos verspreide bezittingen te bekommeren.
—Kom kinderen! riep Mathilde; gauw nu, het wordt tijd om naar bed te gaan.
Maar zij hoorden niet meer, de kleine Van Rijsseltjes, dol van de pret en weêr in wanorde omverwerpende wat de anderen bijeengezameld hadden, en Frédérique deed meê en nam Nico op haar rug, terwijl hij haar als zijn paard sloeg met een zweep.
Ook de kleine Verstraetens wonden Tine en Johan op, en liepen hen na, over den langen, marmeren corridor, stampende met hunne laarzen.
Mathilde sloeg hare handen wanhopig in elkaar. Niemand lette op haar, daar juffrouw Frantzen de meiden hielp met het speelgoed, en de jonge meisjes weêr met Paul en Etienne kakelden. Daar zag zij gelukkig Otto, die met Betsy en mevrouw Verstraeten sprak en zij ging naar hem toe en vatte zijne handen.
—O, ik bid je, Otto, help mij toch, de kinderen moeten heusch naar bed en ze hooren zelfs niet meer naar me. Mama helpt je ook niets in die dingen.
Mevrouw Van Erlevoort was namelijk juist bezig in de andere kamer het theeserviesje van Lientje voor de kleine meid te vullen met water, melk en suiker, en de oude mevrouw Van Raat en de heer Verstraeten zagen lachend toe.
—O, Otto moet weêr de boeman zijn! zeide deze vroolijk.
—Ach, neen, geen boeman, maar mijn hoofd loopt me om, als je mij niet even helpt. Heb je ooit zulke woelwaters gezien als mijn kinderen, Betsy? Toe Otto, kom je?
Betsy lachte.
—Ik zou maar even mijn gezag als oom doen kennen, meneer Van Erlevoort, zeide mevrouw Verstraeten.
Otto ging met Mathilde meê, eerst naar Freddy.
—Kom Freddy, Nico moet naar bed. Kom Nico, gauw. Morgen mag je weer paardje rijden op tantes rug. Stil Hector, liggen.
—Je hebt niets te zeggen over mijn rug, hoor! zeide Freddy; hoor je, papaatje! Kom Niek, papaatje zegt dat we moeten uitscheiden.
Niek gehoorzaamde, pruilend en vragend om zijn trompet, en Mathilde nam hem bij de hand. Daarna ging Otto in den corridor en de twee oudsten werden als hollende paarden gestuit, terwijl zij renden, en Otto zijn armen openbreidde.
—Kom Tine, en Jo, mama wil, dat je nu naar bed gaat, niet waar! Wees nu niet meer ongezeggelijk, anders doe je mama verdriet.
—Wat hebben we dit jaar een boel gekregen, oom! riep Ernestine buiten adem.
Mathilde kwam nu met Nico en Lientje aan de hand eveneens in de gang.
—Verbeeld je, daar zat mama heel kalm theetje te spelen niet Line! zeide zij en haar wanhopig gezicht deed Otto glimlachen. Waarlijk het zou twaalf uur worden, zonder dat mama….
—Moesje, moeten we niet eerst goedennacht zeggen, aan de menschen? gilde Johan.
—Neen, neen! riep Mathilde verschrikt en klemde vaster zooveel kleine handjes als ze maar kon; ik zal wel je groeten overbrengen aan alle menschen, aan allen hoor! Dank je Otto.
Zij knikte hem vriendelijk toe en hij knikte haar terug, met zijn hartelijken glimlach en zijn flinke oogen.
En Mathilde bracht de kinderen naar boven.