Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 60
II.
ОглавлениеNieuwjaar was gekomen met harde vorst. Betsy had op Oudejaarsavond de Verstraetens en Erlevoorten, ook mevrouw Van Raat en Paul, geinviteerd op oesters en het was zeer vroolijk geweest in de warme luxe van haar salons. Nu volgden de winterdagen elkander in een zelfde eentonigheid op, terwijl de avonden voor Betsy en Eline als een onafgebroken reeks van diners en soirées voortgleden. De Van Raats zagen veel menschen en vooral was Betsy als het ware beroemd om haar keurige dinertjes, nooit van meer dan tien, hoogstens twaalf personen, en steeds aangeboden met de meest onbekrompen en gedistingueerde weelde. Zij leefden in een côterie, wier verschillende leden elkaar vaak en met gemeenzaamheid zagen, en zij waren zeer tevreden over haar kring van kennissen.
Eline intusschen, in dien lichten roes van wereldschheid, voedde de vlam harer geheime liefde in een stil geluk aan, en zij vond er zich zeer romantisch om. Op een morgen, dat zij commissies had gedaan en langs de Princessegracht terugkeerde, zag zij Fabrice, die langzaam uit het Bosch kwam, bij de Brug. Zij voelde haar hart kloppen en durfde nauwelijks opzien,—toch had zij ten laatste met een schijnbare onverschilligheid haar oogen even op hem wagen te richten. Hij was gekleed in een korten duffel; een wollen bouffante was achteloos om zijn hals geslagen; en hij liep, de handen in de zakken, met een ietwat norsche uitdrukking op zijn donker gelaat, beschaduwd door den breeden rand van zijn flambard. Hij maakte op haar een indruk van trotsche ongenaakbaarheid, en zij idealizeerde op dien indruk voort: wellicht was hij van goede familie, want zij vond, dat hij iets zeer gedistingueerds had in zijn krachtvolle gestalte; zijn ouders waren er tegen geweest, dat hij zich wijden zou aan de kunst, maar hij had een roeping in zich gevoeld, die niet te weêrstaan was; hij had zijn muzikale opleiding ontvangen aan een conservatoire, en hij had gedebuteerd, en nu gevoelde hij een bittere melancholie in zijn ziel; hij bespeurde, dat de omgeving van acteurs, waarin hij moest leven, hem te ruw en te onbeschaafd was; hij gevoelde zich vreemd van hen en trok zich terug in zijne fiere eenzelvigheid en hij dacht aan zijn jeugd, aan zijn kinderjaren, en zag zijn moeder weder voor zich, hem, met gevouwen handen, smeekend zijn voornemen vaarwel te zeggen en niet meer aan het tooneel te denken….
Sedert dien dag kreeg Eline de caprice, zooals Betsy het noemde, om des morgens groote wandelingen te doen. Zij vond het Bosch ’s winters zoo prachtig, zeide zij; ze dweepte met die hooge, rechte stammen, aan marmeren zuilen gelijk, als het gesneeuwd had: het was als een kathedraal. Henk vergezelde haar een paar malen met Leo en Faust, de twee Ulmerdoggen, maar hij betreurde zijn gewoonlijken rit te paard, en zij ging nu alleen, nadat zij in den stal bij Dirk de twee honden had afgehaald, die met hun groote pooten blijde tegen haar opsprongen en haar, als twee ruwe pages, beschermend omstuwden met hun dartel geren.
Het was goed voor haar gezondheid, beweerde zij, zoo men haar verwonderd naar die wandelingen vroeg; zij liep veel te weinig, en vreesde zoo dik te zullen worden als Betsy werd, wanneer zij altijd maar reed. Dokter Reijer vond haar dagelijksche ochtendwandelingen uitstekend.
In het Bosch ontmoette zij steeds enkele wandelaars, meestal dezelfde; iederen dag een ouden, grijzen heer in een pels gehuld, en die steeds kuchte, met de hand aan zijn mond. Fabrice echter ontmoette zij slechts zelden. Hij was zeker op de repetitie, meende zij, wanneer zij den baryton niet gezien had en in een teleurstelling, die haar vermoeid maakte, naar huis ging, smachtende naar heur boudoir, haar warme kachel, haar piano. Maar toch zette zij heur wandelingen door en zij merkte nu op, dat Fabrice geregeld des Vrijdags de zijne deed; op andere dagen kon zij geen staat maken; soms zag zij hem dan, soms zag zij hem niet… En zij had het er voor over vroeg op te staan, soms nog uitgeput door een soirée, die tot drie uur geduurd had, of afgedanst, half gebroken en niet uitgerust, met blauwe kringen onder haar vermoeide oogen. Het is waar, zij zag Fabrice nu zeer dikwijls in de opera, van uit een loge, of de stalles; ze ging nu met de Verstraetens, dan met Emilie De Woude en Georges, eens had zij de Ferelijns geinviteerd,—maar toch, nu zag zij hem anders, niet van haar gescheiden door het voetlicht en den idealen toestand, waarin hij al zingend verkeerde: nu zag zij hem voor zich, op drie passen van haar af, als een gewoon mensch.
Op die dagen, dat zij Fabrice ontmoette, scheen het wijde gewelf der besneeuwde takken als te nauw om haar geluk te bevatten. Zij zag hem nader komen met zijn flinken, veêrkrachtigen pas, de flambard een weinig schuin, de bouffante met de franje affladderende van zijn schouder, en hij ging haar voorbij, terwijl hij haar, of de honden, die hem snuffelend naderden, even aanzag met een blik zonder gedachte…. Wanneer zij daarna omkeerde en langs de Maliebaan zich naar huis begaf, was zij overvol van een blijdschap, die haar een kleur op haar koele wangen joeg en haar niet de minste afmatting deed gevoelen, en, thuis gekomen, zong zij die weelde uit met een jubelende kracht, klaterend in helderheid van klank. Den geheelen dag bleef zij vroolijk en opgeruimd, en levendiger bevalligheid verving haar loome elegance. Haar oogen tintelden, zij schertste voortdurend, werd geërgerd door Henks luie goedigheid en Bens soezige zoetheid en plaagde vader en zoon, terwijl de vestibule galmde van haar schitterenden lach en de trappen kraakten, wanneer zij die bijna afsprong….
Eenmaal, dat zij Fabrice op een Vrijdag haar tegemoet zag komen, nam zij een besluit. Zij vond het kinderachtig in zich, dat zij hem nooit goed durfde aanzien; hij was toch een acteur en zou wel eens meer door dames, die hem op straat herkenden, worden opgenomen. Hij kwam nader en met iets brutaal hoogmoedigs en bijna uittartends wierp zij haar hoofdje in den nek en zag hem vlak in de oogen. Hij beantwoordde dien blik met den zijne, als gewoonlijk zonder gedachte, en ging verder. Toen, in een overmaat van moed, zag zij om…. zou hij ook….? Neen, hij liep door, met de handen in de zakken, en zij zag alleen zijn breeden rug, die zich verwijderde….
Dien morgen haastte zij zich naar huis, en ze neuriede tusschen haar gesloten lippen, waarom een trek van schalke ondeugd speelde. Ze dacht aan niets dan aan hem, Fabrice, en ze belde op het Nassauplein aan…. Grete deed open…. Leo en Faust renden naar binnen. Daar schaterde ze het uit: ze had vergeten de doggen naar den stal terug te brengen! Luid daverde het geblaf der honden door de vestibule als een duo van bassen.
Betsy kwam uit de eetkamer, brieschend van woede.
—Mijn God, Eline, ben je dol, die lamme honden hier te brengen!… Je weet, dat ik ze niet zien wil…. Ik begrijp niet, hoe het je in je hersens komt, als ik het toch niet hebben wil! Je zou op het laatst geen meester meer zijn in je eigen huis…. Breng ze alsjeblief weg en dadelijk….
Haar stem klonk hard en ruw, als een bevel tegen een mindere.
—Ze hebben dorst en ik wil ze laten drinken, zeide Eline kalm, hoogmoedig, om haar vergeetachtigheid te bedekken voor Betsy’s blik.
—En ik wil niet, dat ze hier komen drinken, zeg ik je! Kijk die gang, kijk dien looper, overal vuile pooten….
—Dat kan Grete in een minuut weêr schoonmaken….
—Daar weet jij niets van! Jij leeft hier als een prinses, die niets doet, dan wat mij onaangenaam is! Ik zeg je, breng die smerige beesten weg!
—Ze moeten eerst drinken.
—Mijn God, ik wil niet, dat ze hier drinken! riep Betsy buiten zichzelve van nijdigheid.
—Ze zullen drinken, in den tuin! antwoordde Eline rustig.
—Dat wil ik wel eens zien! schreeuwde haar zuster. Als ik toch….
—Leo, Faust! riep Eline, steeds met een aanhitsende kalmte en lokte de honden tot zich, terwijl zij op haar knie klopte.
Betsy kookte van woede. Haar lippen sidderden, haar handen trilden, haar adem schokte in de keel. Ze kon niets meer zeggen, zij had Eline wel kunnen slaan, maar deze ging langzaam met de opspringende honden door het gangetje naar den tuin, en vulde zelve een emmer met water aan de kraan. Zij vond er een verfijnd genot in Betsy vandaag woedend te maken. De honden dronken en zij bracht ze terug in de vestibule.
Betsy stond daar nog steeds en haar nijdige oogen vlamden van gramschap over haar machteloosheid. Zij had Eline willen naloopen, haar den emmer uit de handen willen rukken, maar zij vermocht het niet van zenuwachtigheid.
—Ik verzeker je, Eline, bij alles wat heilig is, dat ik Henk….! begon zij met een bevende stem en een kleur als vuur.
—Ach, vlieg op! riep Eline in een plotseling stijgende drift, en zij ging met de honden het huis uit, terwijl zij de voordeur dichtsloeg.
Na een kwartier kwam zij terug, zingende en nog vol blijdschap over haar ontmoeting met Fabrice. Zij ging de trap op, terwijl zij een langen triller deed parelen, als om Betsy, die, bijna weenend, in de eetkamer zat, te plagen.
Toen Henk bij twaalven thuis kwam deed Betsy haar beklag over Eline’s brutaliteit in hun huis, maar Henk werd ongeduldig, wilde niets beslissen, en zij schold haar man uit, om zijn flauwheid, in een hevige scène.
Een week lang spraken de zusters bijna geen woord met elkaâr, tot wanhoop van Henk, wien deze bouderie al zijn huiselijke gezelligheid vergalde, vooral aan tafel, waar zij snel aten, hoewel Eline voortdurend kakelde tegen hem en Ben.