Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 54

I.

Оглавление

Inhoudsopgave

Groote, zich rekkende schaduwen, als dansende, zwarte schimmen, wierpen de vlammen in de kachel over den muur en het plafond der donkere kamer. Voor een seconde bleef er dan een lichtglans hangen aan een antieke zilveren kan op een gebeeldhouwd buffet, dat, als een donkere massa, een hoek vulde, aan eenige antieke borden en pullen tegen den wand….

Vincent Vere lag uitgestrekt op zijn divan, en zag bij die telkens herhaalde lichtflikkeringen met halfgesloten oogen rond. Die vreemde, met rossen gloed doorschoten, somberheid van het vertrek deed hem aangenaam de alledaagschheid van zijn in de Spuistraat gehuurde kamers vergeten, waar een enkel kostbaar voorwerp van hemzelven vloekend afstak tegen de versleten burgerlijkheid van het ameublement. En hij mijmerde een pooze in die dantesque schemering….

Hij gevoelde zich in de laatste dagen zeer uitgeput. Een matheid verlamde zijn ledematen; het scheen hem of er lauw water door zijn aderen vloeide in plaats van bloed; een mist scheen somwijlen over zijn hersenen te hangen, zoodat hij niet denken of zich iets herinneren kon. Zijn geaderde oogleden vielen kwijnend over zijn fletsen, lichtblauwen blik; zijn onderlip scheen als moede neêr te hangen en er groef zich daardoor een trek om zijn kleinen mond, die hem iets zeer lijdends gaf. Vaak had hij zich zoo gevoeld, maar thans gaf hij de schuld aan de atmosfeer van Den Haag, die hem deed stikken, en hij verlangde naar veel ruimte en veel lucht, en begreep niet hoe hij er toe gekomen was, zich te begeven naar een stad, die zoo weinig aantrekkelijkheid voor hem gehad had…. Ja, het heugde hem, door den nevel van zijn uitputting heen: hij had een wijle van rust gewild, na al zijn rusteloos trekken en reizen, maar nu reeds werd hij, trots zijn vermoeidheid, door een nervoziteit geprikkeld om zich opnieuw in een maalstroom van veranderingen te werpen. Rust en eentonigheid verdoofden hem, en niettegenstaande zijn zwakte, bevocht hem steeds een aandrang naar veel beweging, naar veel handeling; een verlangen naar telkens wisselende verschieten, naar een horizon, die steeds week. Toch miste hij alle energie om zich aan eenig werk met kracht te wijden, terwijl zijn veranderlijkheid hem steeds voortdreef in een rusteloos zoeken, naar een kring, een omgeving, een betrekking, waarin hij zich thuis zou gevoelen, en die hij niet vond.

De twee weken, welke hij thans in Den Haag had doorgebracht, schenen hem een eeuw van verveling toe. Den dag, nadat hij Betsy en Eline in de opera gezien had, was hij bij de Van Raats komen koffiedrinken en had hij Henk vijfhonderd gulden te leen gevraagd: hij wachtte, binnen een paar dagen, geld uit Brussel, naar hij zeide, en zou zijn neef zoo spoedig mogelijk deze schuld afdoen. Henk, die hem kende als zeer vergeetachtig in zulke kwijtingen, had echter niet willen weigeren en hem de gevraagde som ter hand gesteld, en Vincent leefde nu, terwijl het geld hem den eenen dag als water tusschen de vingers slipte, en hij den anderen, met een bijna bekrompen gierigheid, een dubbeltje poogde uit te winnen, in zijn doffe zwakte voort, terwijl de wissels uit Brussel zich wachten lieten.

Over de toekomst bekommerde hij zich weinig, hij had steeds geleefd van het eene uur op het andere; hij had dagen van weelde gekend in Smyrna, en honger geleden in Parijs en Londen, maar in welke omstandigheden ook, steeds had hem die koorts naar afwisseling voortgejaagd in een ontevredenheid met het tegenwoordige; nu gevoelde hij zich eensklaps, terende op zijn vijfhonderd gulden, zoo gedésœuvreerd, dat de last zijner lusteloosheid hem somwijlen zijne zwakte vergeten deed.

Zoo mijmerde hij voort, starende in de duisternis, doorschoten met de rosse vlammen, die de meubels telkens met spookachtig relief uit het donker deden verschijnen. Hij mijmerde voort in een troosteloos pessimisme…. Waarom zou hij niet zijn zooals hij was? Hij zou weder geld noodig hebben en hij zou het krijgen op welke wijze ook, quand même; waarom niet? Er was geen goed en geen slecht in de wereld; alles was zooals het wezen moest en het gevolg van een aaneenschakeling van oorzaken en redenen; alles had recht van bestaan; niemand kon iets veranderen aan wat was of zijn zou; niemand had een vrijen wil; ieder was een gestel, een temperament en kon niet anders handelen, dan volgens de eischen van dat temperament, overheerscht door omgeving en omstandigheden; dàt was de waarheid, die de menschen steeds met hun kinderachtig idealisme, zeurend over deugd en met een handjevol religieuze poëzie, zochten te bedekken….

—O God, wat een bestaan is toch het leven! dacht hij en vatte het hoofd in de handen, terwijl zijn vingers door het krullende lichtbruine haar woelden. Dit leven tenminste dat ik nu leid, zou mij binnen een jaar dood of dol maken. Morgen is als vandaag, niets, niets, eentonig flauw….

En hij wierp zich als in een zee van herinneringen en overdacht wat hij doorleefd had, en verschillende oorden en steden doemden voor zijn geest op….

—En toch, wat een gezwoeg voor niets! murmelde hij en zijn oogen sloten zich, terwijl eensklaps een sluier over zijn heugenis scheen neêr te dalen, en een licht zweet hem op het voorhoofd parelde. Het suisde in zijn ooren en een onbepaalde ruimte, iets schrikwekkend wijds rolde zich plotseling uit voor zijn gesloten blik….

Maar die zwakheid, een flauwte nabij, duurde slechts eenige seconden; een diepe zucht slechts hief zich nog op uit zijn borst….

Eline Vere: Een Haagsche roman

Подняться наверх