Читать книгу Eline Vere: Een Haagsche roman - Louis Couperus - Страница 52

Оглавление

Hoofdstuk IX.

Inhoudsopgave

I.

Inhoudsopgave

Het was een paar dagen na den St. Nicolaasavond, toen Eline des middags uitging met den kleinen Ben aan haar hand. Den vorigen avond was zij met mevrouw Verstraeten, Marie en Lili naar de opera geweest, waar zij de Trouvère gezien had, en dien morgen had zij Roberts, haar ouden brompot van een muziekmeester, Léonore’s air voorgezet, opdat hij haar zou accompagneeren:

„La nuit calme et sereine…”

Hij had zijn hoofd geschud; hij hield niet van die bravour-aria’s der Italiaansche school, waarvoor Eline dikwijls met hem redetwistte; zij vond Bellini, Donizetti, Verdi elegant en melodieus, muziek als geschreven voor haar kristallen sopraan, hij vond ze dikwijls kinderachtig, met hun huppelende, lichte wijsjes en wees haar op de rijkere diepheid van Wagner. Maar ze had hem onder den duim en hij had gespeeld wat ze hem voorgezet had.

—Kom Ben, niet zoo hangen, goed loopen! sprak Eline tot den kleinen, dikken jongen, die op zijn loome beentjes haar een pas achterna bleef. Kom, gelijk met tante blijven. Vindt je het niet prettig, meê naar de winkels te gaan?

Eline had gisteren in de opera, tijdens de cavatine van den Comte de Luna, een gedachte in zich voelen opkomen. Achter het raam van een platenwinkel had zij portretten van Fabrice gezien, gecostumeerd, in verschillende pozes, en zij had het plotselinge verlangen gevoeld er een te bezitten. Nu was zij op weg gegaan, om zich dat portret aan te schaffen. En zij stelde met een lichten glimlach, als genoot zij in een geheime weelde, zich hem voor met zijn groote, forsche gestalte en zijn mooien kop met den zwarten baard. Hoe heerlijk toch acteur te zijn!

Van Fabrice dwaalden hare gedachten af op haar nieuwen waaier, dien zij gisteren had gebruikt…. Betsy had haar gezegd, dat zij dwaas deed dien te gebruiken, voordat zij den gever kende, nu zij in het minst niet vermoeden kon van wien het geschenk haar toekwam, maar zij had zich niet aan het bezwaar harer zuster gestoord; zij vond integendeel iets pikants in dat onbekende, en haar romantische geest schepte er aanstonds een kleinen roman uit: Fabrice had haar opgemerkt in de loge der Verstraetens, hij was gecharmeerd op haar geworden, hij zong voortaan slechts voor haar, alleen voor haar, en de grootste teleurstelling vervulde zijn hart, wanneer hij haar niet in de opera zag… Hij was het, die haar den waaier gestuurd had, met dat bescheiden: Mlle E. Vere, op het adres; hij had gezien, dat zij gisteren den waaier gebruikt had, en hij zou het haar wellicht eenmaal laten raden uit een enkelen blik, uit een enkelen klank zijner stem….

Zij glimlachte om dat romantizeeren harer fantazie en eensklaps schoot er als een bliksemstraal door haar geest… Het heugde haar: verleden zomer, op de tentoonstelling van schilderijen in de Akademie, had zij waaiers van Bucchi gezien, onopgemaakt, en uitgespannen achter glas, en zij herinnerde zich nu plotseling ze zeer bewonderd en den wensch geuit te hebben er een te bezitten…. Wie had de fijne opmerkzaamheid gehad, haar nu dat verlangen te bevredigen? Met wie was zij geweest in die tentoonstelling? Met Emilie De Woude, met Georges misschien…. Georges kon toch niet…. Of, haar danseur, die haar ten huwelijk had gevaagd, dien zij had afgewezen? Ach, het was te dwaas, ze gaf het op, ze wilde er niet meer over denken…. eenmaal zou ze het toch wel weten….

Door de Parkstraat en de Oranjestraat was zij in het Noordeinde gekomen en zij naderde reeds den platenwinkel, toen haar op eens de vrees omving, of de winkelier het niet dwaas zou vinden, dat een jong meisje het portret van een acteur kwam koopen. Zij geloofde, dat zij nooit zou durven… maar daar stond zij reeds voor den spiegelruit, waarachter groote gravures en fotografieën, beelden in biscuit en terracotta, tal van andere kleinere kunstvoorwerpen uitgestald waren, en haar oog viel dadelijk op een ris portretten, acteurs en actrices van de opera, met hun namen er onder geschreven: Estelle Desvaux, Moulinat, Théo Fabrice…

—Kom Ben! sprak ze en duwde het kind zachtjes de deur in. Eenige dames zochten in den winkel fotografieën uit en zagen haar aan. Zij kon het niet helpen, maar ze meende waarlijk, dat zij even bloosde onder haar witte tulle voiletje.

—Mag ik nieuwjaarskaartjes van u zien, zooals er voor aan het raam liggen? vroeg zij den winkelier, die haar naderde, Niet aan die beeldjes komen, Ben.

Een menigte van kaartjes werden haar getoond. Ze bezag ze aandachtig, nam ze met de tippen harer geschoeide vingeren op, en legde er eenige terzij. Daarna zag zij hier en daar rond, bespeurde een stapel portretten en vatte die met haar loome onverschilligheid aan. Er waren er bij van Fabrice.

Welke zou ze nemen? Dit melancholieke, in het zwart fluweelen kostuum, met den kanten kraag, van Hamlet; dit als Tell? Neen, hier dit, als Ben Saïd, zooals ze hem voor het eerst gezien had. Maar zij zou er ook nog een nemen van Moulinat, den tenor, en een van Estella Desvaux, de forte-chanteuse; dan frappeerde het niet, dat zij eigenlijk alleen voor Fabrice was gekomen. Maar dàn kon zij nog wel een tweede van Fabrice er ook bij nemen, als Hamlet.

—Wil u me die kaartjes geven en, hier, deze vier portretten.

—Mag ik ze u laten bezorgen?

—O, neen, geeft u het maar meê, ik zal u dadelijk betalen. Hoeveel is het te zamen?

Zij betaalde en nam het enveloppe aan, waarin de winkelier de platen gesloten had, en ze ging heen met Ben aan haar hand, en verbeeldde zich, dat de dames, nog altijd bezig met haar fotografieën, haar weder aanzagen, als wilden zij heur gedachte doorgronden.

II.

Inhoudsopgave

Een glans van genoegen overstraalde Eline’s gelaat, nu zij weder buiten was, en nu zij gedurfd had, en zij gevoelde zich zeer vriendelijk en sprak telkens als een lief moedertje tegen Ben. En toen zij in de Hoogstraat Jeanne Ferelijn bespeurde, die melancholiek, in haar wintermantel wijd als een zak, en met haar eenvoudig zwart hoedje op, aan de overzijde liep zonder haar te bemerken, stak zij haastig, Ben medetrekkend, de straat over, tusschen twee rijtuigen, en zij sprak Jeanne aan, glimlachend en vol hartelijkheid. Zij liepen te zamen een eind op, en Jeanne vertelde haar, dat het zeer goed met Dora ging, maar dat zij een kindermeisje had moeten nemen, dat zij de kinderen niet altijd onder de hoede van Mietje durfde laten, die zoo slordig was en zoo weinig attent en dat dit haar financieël wel eenigszins drukte. Eline dwong zich oplettend te zijn bij het verhaal der nieuwe beslommering; Jeanne sprak echter weldra opgewekter over haar vader, den heer Van Tholen, en over dokter Reijer, waarmede zij thans beter overweg kon. Nu zij opmerkte hoe sympathiek Eline haar aanzag, en hoe lief zij Ben een enkele maal vermaande, rakelde zij eenige oude herinneringen op uit haar schooltijd, en zij lachten beiden om een paar guitenstreken, eertijds bedreven, en om de kersen, die zij snoepten uit Eline’s capuchon. Jeanne berispte zichzelve, dat zij op het dinertje, onlangs bij de Van Raats, zulk een onaangenamen indruk van Eline had kunnen ontvangen; zij vond haar nu eenvoudig en hartelijk.

—Maar laat mij je niet langer ophouden, Eline, sprak zij, eensklaps stilstaande; ik heb eenige vervelende commissies te doen; ik moet een paar pannen bestellen, en een melkkan. Mietje heeft kans gezien me er een te breken.

—O, ik heb niets te doen, ik ga zoo ver met je meê, wanneer je het niet vervelend vindt, en wanneer Ben niet moê is. Ben je moê, kleine baas? Neen, niet waar? Hij kan al zoo flink loopen!

Zij liepen verder op en Jeanne bestelde de pannen en Eline koos in een porceleinwinkel een melkkan voor haar uit. Intusschen bleef zij vol van haar eigen gedachten over Fabrice en zij gevoelde soms een onweêrstaanbaar verlangen, om het enveloppe, dat zij in haar eene hand droeg, te openen en zijn portretten te zien. Ze hield zoo dol veel van muziek, en Fabrice zong met zoo iets innigs, met veel meer gevoel dan andere acteurs. Hij was nog jong, geloofde zij; hij zou later zeker zeer veel naam maken en in Parijs worden geëngageerd. Jeanne ging nooit naar de opera en had hem dus denkelijk nooit gezien….

Zou zij, Eline, hem wel eens tegenkomen in de straten? En hoe zou hij er uitzien in zijn gewone kleeren? Ze zou eens, des morgens vroeg, een boodschap verzinnen, ten einde de opera te passeeren; mogelijk was het dan repetitie geweest, en zou zij de artisten in den omtrek van het gebouw ontmoeten. Vervuld van haar eigen berekeningen, hoorde zij niet altijd wat Jeanne haar verhaalde, maar zij bleef haar, wandelende aan heur zijde, aanzien met die oogen en dien glimlach, welke zoo betooverend lichtvol en Eline’s grootste innemendheid waren.

Zij waren intusschen omgekeerd en zij nam nu afscheid bij den Hoogewal.

—Nu adieu, ik kom je eens gauw opzoeken, Jany, en mijn groeten aan Ferelijn. Zal je het doen? Kom Ben, geef mevrouw een handje.

Jeanne gevoelde, in haar behoefte aan teederheid, iets als een lauwe warmte haar doorstroomen bij den klank van dien naam, Jany, een herinnering aan vroeger, aan haar jongemeisjesjaren, toen iedereen haar Jany noemde, Jany….

En zij haastte zich naar de Hugo de Grootstraat vol moed en vroolijkheid, verlangende naar haar klein binnenhuisje, haar man en haar schatjes van kinderen….

Eline glimlachte heimelijk, terwijl zij zich door het Willemspark naar huis begaf. De dorre takken boven haar glinsterden van den rijp, en in de vriezende lucht was het helder en klankrijk, als vol van onbestemde echo’s…. Zij gevoelde een aandrang om haar geluk in die ruime atmosfeer uit te galmen met een schitterende roulade….

Was zij dan een klein beetje…. gecharmeerd…. op dien cabotin?

Ach, het was te dwaas, hij zong alleen maar goed!

Eline Vere: Een Haagsche roman

Подняться наверх