Читать книгу Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden - Pieter Johannes Veth - Страница 11

Soebatten.

Оглавление

Inhoudsopgave

Het is jammer dat Prof. Dozy zich omtrent den oorsprong van dit woord, dat hij in de voorrede zijner „Oosterlingen” als van Arabische herkomst vermeldt, niet nader verklaard heeft. Wij zouden dan wellicht meer zekerheid hebben van die afkomst, die mij wel zeer waarschijnlijk voorkomt, maar niet historisch kan bewezen worden. Maar het schijnt hopeloos een Germaanschen oorsprong voor het woord te ontdekken, en daar het toch den vorm heeft van een Nederlandsch werkwoord, ligt het voor de hand het te vergelijken met die menigte verbaalvormen, die, door toevoeging van de lettergreep en, al of niet door een verdubbeling der sluitconsonant van de vorige lettergreep voorafgegaan, dagelijks door de Europeanen in Indië van Javaansche en Maleische woorden gevormd worden. Men denke aan tombokken voor rijststampen, tandakken voor op Javaansche wijze dansen, batikken voor op Javaansche wijze katoenen stoffen verven, amokken voor amok maken, patjollen voor met de patjol bewerken, pikelen voor op de schouders dragen, pikeren voor denken, en ontelbare andere. Zoo er in het Maleisch of Javaansch een woord mocht gevonden worden dat op soebat gelijkt, kan daarvan, als de beteekenis voegt, zonder twijfel het werkwoord soebatten gevormd zijn.

Zulk een woord bestaat nu inderdaad, maar het is een woord dat, schoon in de genoemde talen zeer gebruikelijk, aan het Arabisch is ontleend. Het is het woord tsohbat, dat, in het Maleisch overgegaan, als sohbat, en in het laag Maleisch geheel als sobat wordt uitgesproken, waarvan soebat slechts een geringe wijziging is. Sobat beteekent eigenlijk vriendschap, maar wordt, door een in de Maleische taal zeer begrijpelijken overgang, ook in den zin van vriend gebezigd. Daar de Maleiers, wanneer zij iets te verzoeken hebben, veelal zeer mild zijn met vleiende vriendschapsbetuigingen, en daarbij, vooral in den aanvang hunner brieven, menigvuldig van het woord sobat gebruik maken, vormden de Europeanen daarvan het werkwoord sobatten of soebatten, met de beteekenis van steeds het woord sobat in den mond hebben, en vandaar, zooals van Dale het verklaart, vleiend vragen, aanhouden om iets door vleiende woorden gedaan te krijgen. Van soebatten of sobatten, heeft men dan verder soebatter, soebatster en soebattery afgeleid. Het gebruik in Indië is duidelijk uit het volgende, aan het Soerabajasch Handelsblad van 23 Aug. 1871 ontleende voorbeeld: „De hoofddjaksa is in zijne plaats tot ronggo benoemd, welke keuze men algemeen gunstig acht, daar deze ambtenaar bij de bevolking niet erg getapt is, waarvan men voor de politie meer goeds verwacht, dan van die sobattery tusschen hoofden en geregeerden.”

In Nederland behoort het woord soebatten met zijne derivata schier uitsluitend tot de volkstaal. Behalve bij die would-be komische schrijvers, die geestigheid in platheid zoeken, zal men het in gedrukte schriften zelden aantreffen. Prof. de Vries wees mij een voorbeeld in de „volgeestige werken” van S. van Rusting (Amst. 1712), waarin op bl. 97 de volgende woorden voorkomen:

„Daar stond hij nu gelijk een aap,

„Die zoebat.”

Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden

Подняться наверх