Читать книгу Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden - Pieter Johannes Veth - Страница 6
Kwispedoor.
ОглавлениеVan dit woord heeft niemand ooit eene verklaring uit het Germaansch kunnen geven, ook niet in den vorm kwispeldoor, waardoor men het ons meer naar den mond heeft gemaakt; want wat toch zou kwispelen, een onbetwist Hollandsch woord, met een spuwbekken te maken hebben?
De ware verklaring van het woord gaf prof. de Vries in den Taalgids; het is hem evenwel daarbij ontgaan, dat hij dezelfde verklaring van mij in eene vergadering der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde gehoord had. Ik had intusschen die verklaring ook reeds vóór hem gepubliceerd, namelijk in het Tijdschrift voor Ned.-Indië, Jaarg. 1867, D. I, bl. 296. Wat ik daar schreef zal ik hier eerst letterlijk herhalen, om er daarna nog eenige opmerkingen aan toe te voegen.
„Gemeenlijk neemt men aan, dat dit woord bij ons van Spaanschen oorsprong is en verbasterd uit escupedor of escupidero, en dat het in onze taal is ingedrongen in het tijdvak der Spaansche heerschappij. Daarentegen houd ik mij verzekerd, dat het woord Portugeesch is, dat wij het in Indië van de Portugeezen geleerd hebben en dat het uit Indië naar Europa is overgebracht. Ziehier mijne gronden. Baldaeus spreekt in zijne „Beschrijvinge van Malabar en Choromandel”, bl. 160, van een Naïk, die cuspidoordrager was in het rijk van Carnatica, en van een tweeden, dien hij 's Konings betelgever noemt. De beteldoos en het spuwbekken zijn inderdaad van elkander onafscheidelijk. Bij het woord cuspidoordrager teekent Baldaeus op den kant aan: „Cuspidoor is een spuwbekken of -pot.” Nu heet werkelijk in het Portugeesch een spuwbekken cuspideira of cuspidòr, van het werkwoord cuspir of cospir, het Latijnsche conspuere. De vorm cuspideira is de beste en meest gebruikelijke; cuspidòr beteekent, volgens het Portugeesch woordenboek van Moraes Silva, eigenlijk Pessoa que cospe muito (een persoon die veel spuwt); maar hij kent het toch ook in de beteekenis van vaso de cuspir, d. i. een spuwbekken, en hij haalt daarvoor eene plaats aan uit Castanheda's „Historia da India” I, f. 39: „hum cuspidòr de oiro” (oiro = ouro), d. i. een gouden spuwbekken.
„Hieruit trek ik de volgende besluiten: 1o. het spuwbekken dat de Indische vorsten bij het betelkauwen gebruiken, noemden de Portugeezen cuspidòr; 2o. dit woord hebben wij in Indië van hen overgenomen, maar tot kwispedoor verbasterd; 3o. dit woord is uit Indië naar het moederland overgebracht. De afleiding uit het Spaansch verwerp ik: 1o. omdat Baldaeus, in 1669–1671, in welke jaren hij zijn werk te boek stelde, nog noodig had cuspidoor voor zijne lezers te verklaren, wat wel het geval niet zou geweest zijn, indien dit woord reeds in de Spaansche tijden in onze taal was gekomen; 2o. omdat kwispedoor met het Portugeesche cuspidòr nog meer overeenkomt dan met het Spaansche escupedor.”
Tot dusverre mijne vroegere verklaring. Ik voeg er nu nog de vrij afdoende opmerking bij, dat wij, zooals later blijken zal, in Indië de namen van een aantal zaken van onze Portugeesche voorgangers hebben geleerd en ons toegeëigend, maar dat wij in onze taal geen enkel woord hebben, dat onze voorouders vóór of gedurende onzen vrijheidsoorlog van de gehate Spanjaarden hebben overgenomen. In het geheel is onze taal aan het Spaansch al zeer weinig verschuldigd, doch daarop kom ik later wel eens terug.
Toen ik bovenstaande verklaring van het woord kwispedoor publiceerde, maakte ik aan het slot de opmerking dat cuspidòr misschien alleen op het vasteland van Indië en niet op de eilanden in gebruik was geweest. Doch dit is stellig verkeerd. Forrest, in zijn „Voyage to New-Guinea”, p. 135, gebruikt het woord ook, waar hij spreekt van Mindanao, en wel als inlandsch woord, waarvan hij eene verklaring noodig acht. Hij schrijft het woord, op het gehoor af, cuspadore, en zegt in eene noot: „an utensil well known to those who smoak tobacco and chew betel.” De Fransche vertaling van Forrest, die veel meer verspreid is dan het oorspronkelijke, heeft bl. 265 voor cuspadore eenvoudig crachoir, en laat de noot weg,—wel een waarschuwing, dat, wie gelegenheid heeft het oorspronkelijk in te zien, zich nooit met de raadpleging eener vertaling moet vergenoegen.
De plaats van Forrest bevestigt alleszins, dat cuspidòr een Indisch-Portugeesch woord is; het verdient echter opmerking, dat het nooit vermeld wordt onder de vele Portugeesche woorden die in de inlandsche talen van de Molukken, de Minahassa enz. zijn opgenomen.
Forrest reisde in 1774 tot 1776. Valentijn in zijne in 1726 verschenen „Beschrijving van Groot-Java” (Oud- en Nieuw Oost-Indië, IV. 1), schrijft op bl. 61, dat een der grooten van den Vorst van Mataram hem een cuspidoor of spuwpotje nadraagt. Ook deze plaats leert ons, dat cuspidòr op de eilanden evenzeer als op het vasteland bekend was; merkwaardig is het bovendien, dat ook hij het woord nog in den Portugeeschen vorm geeft en van eene verklaring doet vergezeld gaan. Dit bewijst wel, dat zoowel het algemeen gebruik van het woord als zijn verhollandschte vorm kwispedoor, van recenten oorsprong zijn.