Читать книгу Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden - Pieter Johannes Veth - Страница 5

Oorlam.

Оглавление

Inhoudsopgave

Dit woord beteekent volgens van Dale: 1o. een ervaren zeeman, 2o. een rantsoen jenever aan boord der schepen, en in het algemeen een borrel of slok. De eerste beteekenis zou volgens hem rechtstreeks ontleend zijn aan het Maleische orang lama, dat een ervaren, handig, bekwaam man zou beteekenen. Dit laatste is zeker volkomen onjuist. Lama beteekent in het Maleisch lengte of duur van tijd, en, als adjectief, oud, uit den ouden tijd. Orang lama is in goed Maleisch een mensch van den ouden tijd, maar in laag Maleisch, als verkorte spreekwijze voor orang lama datang, een mensch die lang geleden gekomen is, een oudgast, in tegenstelling met een orang baroe datang of orang baroe, een pas aangekomene, een baar (van baroe, nieuw, afkomstig), een nieuweling.

Het woord Oorlam schijnt vooral aan de Kaap de Goede Hoop in gebruik te zijn geweest. In Deel VII van de „Historische beschrijving der reizen”, bl. 231, lezen wij daaromtrent het volgende: „De Europeesche inwoners van de Kaap zijn gewoon alle aankomende Europeanen door twee bijzondere Maleische woorden te onderscheiden. Die regelrecht uit Holland komen, doopen ze met den naam van Baar, komende van Oram bari” [moet zijn Orang baroe] „en die uit Indië wederkeert met den naam van Orlam. Den orlammen-tijd” [hierdoor wordt de tijd verstaan, waarop de retourschepen op de terugreis naar het vaderland de Kaap aandeden] „houdt men daar voor een kermis, waarop schippers, boekhouders en matrozen zich van voorraad ontdoen, dien zij duchten dat in Holland niet door den beugel zal kunnen” [als op oneerlijke wijze, b. v. door morshandel, verkregen]. Een weinig verder wordt gezegd, dat „de matroos, hier in een luilekkerland vallende, de schoonste gelegenheid had om al het opgespaarde te verteren en door den lekkeren Kaapschen wijn op hol te raken.”

Men ziet hieruit dat de oorlammen veelal echte liefhebbers van de flesch waren, en als men zich die tallooze avontuurlijke uitdrukkingen herinnert, die onze in dat opzicht maar al te zeer ontwikkelde volkstaal voor de dronkenschap en hare oorzaak, den jeneverborrel, heeft uitgedacht, zal men het misschien niet ondenkbaar vinden, dat in oorlam de beteekenis van borrelaar in die van borrel is overgegaan.

Die nieuwe beteekenis is hoofdzakelijk in gebruik aan boord der schepen, en vooral voor het rantsoen jenever, dat op vaste tijden aan de matrozen wordt uitgereikt. „Wanneer het wasschen is afgeloopen”, zegt Olivier, „Land- en Zeetochten in Indië”, D. III, bl. 332: „is de naastvolgende roep van des bootmans fluitje de ware blijde boodschap. Tot driemaal, met eenige niet onaardige roulades, bijna gelijk het gezang van een kanarievogel, klinkt de nu dubbel welkome scheepsmuziek den zonen van Neptunus in de ooren. Het is „oorlam.””

Aan de Kaap heeft oorlam ook de beteekenis gekregen van een man van ervaring en scherpzinnigheid. Deze hangt onmiddellijk samen met die van oudgast. Terwijl de baren, nog geheel vreemd aan de zeden en gebruiken van het Oosten, dikwijls werden bespot en als erg onnoozel uitgekreten, was de oorlam of oudgast in dat alles volkomen te huis, en daardoor ver boven den nieuweling verheven. De Namaqua's, een Hottentotsche stam, noemen zich gaarne oerlams, omdat zij eene uitstekende meening van hunne eigen schranderheid hebben. Vandaar dat men soms onder de volksstammen van Zuid-Afrika ook de Orlams of Oerlams vermeld vindt.

Die Namaqua's onderscheiden zich echter inderdaad door domheid en onkunde. Hierop slaat het volgende verhaal bij Schüssler, Zuid-Afrika, bl. 77: „Aron vertelde ons, zeer ondeugend, dat, daar de Namaqua's veel van „soopie” houden, het woord oorlam, hetwelk zij door hunne domheid niet eens goed konden uitspreken, het eenige woord was, dat ze van een gedeserteerd zeevarende hadden geleerd en onthouden, en door beduiding met de hand ook verstaan en begrepen; want, zeide hij, als zij het uitspreken, keeren zij tegelijk het plat van de hand naar den mond—wat werkelijk het geval is—en denken daarbij: veel „soopies” of „oorlams” maken domme menschen slim—oorlamsch.”

Er is dus wel iets waars in de meening van van Dale, dat oorlam ook een ervaren, handig man kan aanduiden, maar die beteekenis is uit de oorspronkelijke van oudgast afgeleid en volstrekt niet de meest gewone.

Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden

Подняться наверх