Читать книгу Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden - Pieter Johannes Veth - Страница 13
Amper.
ОглавлениеEvenals over kras denk ik over het bijwoord amper, thans gewoonlijk bij ons gebruikt in den zin van nauwlijks, ternauwernood. Ofschoon mij bekend is, dat prof. de Vries, onze groote taalkenner, na gezette overweging een ander gevoelen is toegedaan, schijnt mij toch zooveel voor de herkomst van dit woord uit het Maleisch te pleiten, dat het mij wenschelijk voorkomt mijne gronden aan de toetsing mijner lezers te onderwerpen.
Het Maleische woord dat ik op het oog heb, is hampir of ampir, waarvan de beste woordenboeken dier taal de beteekenissen dus opgeven: nabij, dichtbij, naast, bijna, of als werkw. nabijkomen, naderen. Het woord schijnt het eerst, en geheel in de oorspronkelijke beteekenis, naar de Kaap de Goede Hoop te zijn overgebracht, hetzij door de matrozen in dienst der Compagnie, die de Kaap als ververschingsplaats bezochten, hetzij door de Maleiers, als kolonisten, die op last der Compagnie naar Afrika werden overgebracht om er den bodem te helpen ontginnen. Die Maleiers, die nog eene vrij talrijke en de meest geachte klasse onder de gekleurde rassen in de Kaapkolonie vormen, hebben, ofschoon zij meerendeels aan den Islam zijn getrouw gebleven, de Hollandsche taal en vele Hollandsche gebruiken aangenomen. Hunne taal is ongeveer als die der Hollandsche boeren van Zuid-Afrika. Onze reiziger in Oost-Afrika, de heer Hendrik P. N. Muller, ontmoette er eenige in de Nederlandsche faktorie te Zanzibar, die voornemens waren de bedevaart naar de Kaʾba te verrichten. Toen zij hem met zijn gezelschap Hollandsch hoorden spreken, toonden zij zich geneigd tot een praatje en verzekerden hem: „ons is slamsche menschen; ons wil na Mekka, maar ons hèt geen geld nie.” (Zie zijn „Bezoek aan de Delagoa-baai en de Lydenburgsche goudvelden,” in Eigen Haard voor 1887(3).) De wegen waarlangs Maleische woorden naar Zuid-Afrika konden komen, zijn ons dus goed bekend, en het behoeft ons niet te bevreemden in de taal der Boeren Maleische woorden, zooals banjak (veel), tjambok (zweep of karwats) en andere, aan te treffen. Van amper, en wel uitdrukkelijk in de beteekenis van bijna, zijn de volgende voorbeelden aan de Afrikaander literatuur ontleend: „Van Engels en Frans, wat een mensch dit zou verwag, krij jij amper gen woorden in ons taal nie.” (Th. Tromp, Herinneringen uit Zuid-Afrika, bl. 173). „Hulle kan amper net so vinnig loop a's een pert.” (Tijdschr. v. h. Aardr. Gen., D. V, bl. 181).
Naar Europa overgebracht, schijnt het woord zijn beteekenis allengs eenigszins gewijzigd te hebben, ofschoon het aan sporen van de oorspronkelijke beteekenis bijna niet geheel ontbreekt. Nog zeer onlangs hoorde ik eene dame het woord in dien zin bezigen, en daar dit mijne aandacht trok, vroeg ik haar wat zij er mede bedoelde, waarop zij onmiddellijk bijna ten antwoord gaf. Van Dale geeft in zijn Ned. Woordenboek zoowel bijna als nauwelijks op en Heremans in zijn Ned.-Fr. Woordenboek onderscheidt uitdrukkelijk twee beteekenissen: 1o. nauwelijks, à peine; 2o. bijna, presque. Ik merk hierbij op, dat Heremans als Vlaming en van Dale als bewoner van Staatsvlaanderen ook voor het Zuid-Nederlandsch goede autoriteiten zijn.
De overgang der beteekenis van bijna tot nauwelijks, is zeker niet van dien aard, dat zij ernstigen twijfel aan de juistheid mijner verklaring kan wekken. Er bestaat ongetwijfeld verschil, maar hoe de eene soms schier onmerkbaar in de andere overgaat, blijkt b. v. uit eene phrase als ampir siang, „even voor den dageraad”, die ons „als 't amper dag is” al zeer nabij komt. De bezwaren van prof. de Vries tegen mijne verklaring betreffen dan ook minder deze wijziging van beteekenis, als het menigvuldig gebruik dat van amper en amperkens overal in Zuid-Nederland gemaakt wordt. Dat algemeen gebruik in België acht hij met een Maleischen oorsprong moeilijk vereenigbaar en brengt hem tot de meening dat amper op Nederlandschen bodem ontstaan is. Hoe hij zich het ontstaan voorstelt, zal men weldra kunnen lezen in de nieuwe aflevering van het groote Woordenboek der Nederlandsche taal, die thans op de pers is.
Ik ontveins niet dat ook mij het algemeen gebruik van amper in Zuid-Nederland, als het werkelijk Maleisch is, zeer bevreemdt; maar veroorloof mij toch nog eene kleine opmerking, die de waarde der tegenwerping wel eenigszins vermindert. In het „Dictionarium Teutonico-Latinum”, van Kiliaan, waarvan de eerste uitgave in 1574 te Antwerpen verscheen, komt amper als bijwoord, hetzij in den zin van bijna of van nauwelijks, nog niet voor. Mag men hieruit niet opmaken, dat het gebruik van dit woord in België niet oud is, en in verband daarmede de gissing wagen, dat het door Antwerpsche of andere Vlaamsche matrozen, die aan de eerste tochten der Nederlanders naar Oost-Indië hebben deelgenomen, daar het eerst is in zwang gebracht?
(3) De geschiedenis der Maleische kolonie aan de Kaap, die oorspronkelijk uit slaven en ballingen schijnt bestaan te hebben, is zeer merkwaardig en verdiende wel eens een opzettelijk onderzoek. Men vindt daarover een en ander in Wilmot's History of the Cape colony (Capetown, 1869), p. 116, en Noble's Descriptive Handbook of the Cape colony (Capetown, 1875), p. 44.