Читать книгу Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden - Pieter Johannes Veth - Страница 3
ОглавлениеDOOR
Dr. P. J. Veth,
Oud-Hoogleeraar.
Arnhem.—P. GOUDA QUINT.—1889.
Gedrukt bij G. J. Thieme, te Arnhem.
Toen ik in 1864 als hoogleeraar aan de Rijksinstelling voor opleiding van Indische ambtenaren naar Leiden kwam, bestond daar eene, sedert, helaas maar al te zeer verflauwde geestdrift voor het woordenboek der Nederlandsche taal, waarvan de Heeren De Vries en Te Winkel destijds de eerste afleveringen in het licht gaven.
Voor de verklaring der uit vreemde talen overgenomen woorden werd de hulp gevraagd, en met ingenomenheid verleend, van Professor R. Dozy, die in zijne in 1867 uitgegeven „Oosterlingen” eene verklarende lijst gaf van de woorden, die uit het Arabisch, Hebreeuwsch, Chaldeeuwsch, Perzisch en Turksch in de Nederlandsche taal zijn overgenomen.
Maar hiermede was nog niet alles verricht. Ook andere talen, zooals het Maleisch, Javaansch, Malabaarsch, Chineesch enz. hadden tot de vorming onzer taal bijgedragen.
In mijne aankondiging van Dozy's „Oosterlingen” in „de Gids” van 1867 No. 3, gaf ik over die Oostersche woorden eenige algemeene beschouwingen, die ik met eenige meer bekende voorbeelden toelichtte; en toen ik bespeurde, dat ook deze zwakke poging om tot de origines der Nederlandsche taal door te dringen, algemeene bijval vond, besloot ik eene verzameling van zoodanige woorden aan te leggen, waarin ik gedurende ruim een twintigtal jaren opteekende, de merkwaardigste door Dozy niet behandelde, bij Nederlandsche schrijvers voorkomende woorden van vreemde afkomst; inzonderheid de zoodanige, die wij aan ons handelsverkeer in vreemde werelddeelen en onze koloniën verschuldigd zijn, en daaronder vooral ook de woorden, die wij op dezelfde wijze hadden verkregen, maar die in de landen, welke voor ons de landen van herkomst waren, reeds vóór ons door de Portugeezen, Spanjaarden en Arabieren waren ingevoerd.
Aan scherpe grenslijnen was hier natuurlijk niet te denken, daar telkens en in alle richtingen zich woorden uit de eene taal naar de andere verbreiden. Ook was het zeker niet vreemd, dat, toen eenmaal eene menigte Spaansche en Portugeesche woorden uit de koloniën afkomstig, waren opgenomen, ook aan andere, waarmede dit niet het geval was, eene plaats werd gegeven.
Nu en dan werd ook wel eens een uit andere talen afkomstig woord behandeld, wanneer ik meende daarover eenig nieuw licht te kunnen verspreiden. Het merkwaardigste voorbeeld van dien aard, is zeker wel het woord tor, dat, daar het van echt Germaansche afkomst is, eigenlijk hier geene plaats had mogen innemen.
In den aanvang van het jaar 1888 werd deze verzameling—naar aanleiding van een gesprek over het woord fiche,—toevallig bekend aan den Heer G. Keller, redacteur der Arnhemsche Courant, die na inzage terstond toonde veel lust te hebben van tijd tot tijd eenige van mijne woordverklaringen, ten einde aan zijne lezers eenige verscheidenheid van lectuur te verschaffen, in zijn dagblad op te nemen. Daar ik vroeger meermalen was aangezocht om de proeven van dit werk, die ik reeds hier en daar had geleverd, te vermenigvuldigen, besloot ik den geheelen voorhanden voorraad tot zijne beschikking te stellen. Enkele woorden werden als minder geschikt uitgeworpen, vele andere werden bij de omwerking, die nu de verzameling onderging, van tijd tot tijd toegevoegd of breeder toegelicht.
Om den weg voor gedurige bijvoeging zoolang mogelijk vrij te laten, besloot ik mij van alle systematische rangschikking te onthouden. Deze toch zou alleen mogelijk geweest zijn, indien het werk in eens als een afgerond geheel aan de pers ware geleverd, maar kon niet in aanmerking komen, nu ik de gelegenheid wilde openhouden om nieuwe woorden bij te voegen, wanneer mij zoodanige in den loop van het afdrukken mochten voorkomen.
Daar mijn arbeid thans op verzoek van den tegenwoordigen uitgever, waaraan ik gaarne gevolg gegeven heb, als afzonderlijke uitgave het licht ziet, zijn de woorden echter gemakkelijk te vinden door middel van het alphabetisch register, dat ik aan het einde wensch te plaatsen. Dit register bevat niet enkel de in afzonderlijke artikelen behandelde woorden, maar ook de voornaamste dergenen, waarover iets in het voorbijgaan gezegd is.
Arnhem, Februari 1889.
P. J. VETH.
De bijzondere richting mijner studiën heeft mij dikwijls genoopt te snuffelen in weinig bekende boeken en handschriften en onze reizigers in gedachten over den Oceaan te volgen tot in de afgelegenste gewesten van den aardbodem. Niet zelden is het mij daarbij gebeurd te ontdekken, dat zij uit die gewesten woorden hadden medegebracht, die in onze volkstaal, dikwijls zelfs in onze schrijftaal, waren ingeslopen. Die woorden waren dan niet zelden in onze woordenboeken geheel verkeerd verklaard, terwijl van andere nooit eene verklaring beproefd of althans gevonden was. De woorden die ik bedoel zijn nu eens uit Amerika, dan eens uit Afrika, dan weder uit Azië, en voornamelijk, zooals te verwachten was, uit den Indischen Archipel afkomstig. Zij behooren evenwel lang niet altijd tot de eigen talen van die gewesten, maar zijn dikwijls daar ingevoerd door onze Arabische, Portugeesche en Spaansche voorgangers, en werden dus in de gewesten die onze reizigers bezochten, opgevangen uit den mond der kolonisten, of waren reeds sedert lang van dezen tot de inboorlingen overgebracht, zoodat zij deel van hunne taal schenen uit te maken. Zoo zijn er b. v. onderscheidene Arabische en Perzische woorden, ook nu nog bij ons in gebruik, die niet rechtstreeks uit West-Azië tot ons kwamen, maar die door den trechter van het Maleisch of Javaansch in onze taal werden overgegoten. Prof. Dozy, die voor eenige jaren in zijne „Oosterlingen” eene vrij volledige lijst en eene zeer scherpzinnige verklaring heeft gegeven van de woorden die in onze taal uit het Arabisch, Perzisch en Turksch stammen, heeft echter de woorden van de hier bedoelde soort overgeslagen, dewijl ze naar zijne meening meer behoorden in eene (ons nog steeds ontbrekende) lijst der woorden uit Insulinde afkomstig.
De woorden, die in mijne aanteekeningen een plaats hebben gevonden, kunnen moeilijk tot bepaalde klassen worden gebracht. Het is een allerlei, dat door geen anderen band wordt samengehouden, dan dat het vreemdelingen zijn in onze taal, die daarin als gasten zijn opgenomen. Er zijn er misschien zelfs enkele onder, die ofschoon in een vreemd gewaad tot ons gekomen, echter van onze taal niet zoo ver afstaan als men hun zou aanzien. Dit schijnt onder andere het geval te zijn met het woord Fiche, dat ik reeds eenigen tijd geleden bij wijze van proeve in de Arnhemsche Courant behandeld heb. Men houdt (zie van Dale, wiens verklaring nog onlangs door prof. Beets werd overgenomen) dit woord voor het Spaansche fichas, rekenpenningen. Ik meen te hebben aangetoond dat fichas in die taal volstrekt niet rekenpenningen in het algemeen beteekent, maar juist die bepaalde soort van rekenpenningen, die wij in het kaartspel gebruiken en, den in het Fransch gebruikelijken vorm aannemende, fiches noemen. Onze landgenooten hebben altijd het zwak gehad om alle vreemde woorden voor Fransch te houden en op Fransche wijze uit te spreken. Zij hebben soms zelfs aan zuiver Nederlandsche woorden een Franschen vorm en Fransche schrijfwijze gegeven, en getracht ze als vreemdelingen voor te stellen. Zoo ontstond o. a. het belachelijke, en in het Fransch, waar de stof nacre heet, geheel onbekende perle d'amour, waarin de Nederlander die de betrekking kent tusschen de parelschelp en de parel, onmogelijk het echt Nederlandsche parelmoeder, bij samentrekking parelmoer (Duitsch Perlmutter, Engelsch Mother of Pearl), kan miskennen. Op soortgelijke wijze meende nu ook onze van Lennep in fiche het Hollandsche vischje weder te vinden, en volkomen terecht herinnerde hij zich daarbij dat in de Japansche fichesdoozen, die men nog zeer dikwijls zag in mijne jeugd, maar die thans vrij zeldzaam zijn geworden, de speelmarkjes, van parelmoer vervaardigd, inderdaad den vorm van vischjes hadden. Toch houd ik ook die verklaring niet voor volkomen juist; 't is haast niet denkbaar dat een Hollander vischje als fiche zou gaan uitspreken. Ik vermoed dat die speelmarken, die vooral bij het whistspel gebruikelijk zijn, met dit spel uit Engeland tot ons zijn gekomen, want nog worden ze in Engeland fishes genoemd, en dat dit woord later voor Fransch gehouden en als fiches uitgesproken werd, is zeer natuurlijk. De juistheid dezer verklaring heb ik eenigermate door het woordenboek der Spaansche Academie, maar vooral door het Portugeesche van Moraes Silva (in v. fixa) bevestigd gevonden.
Lang heb ik het voornemen gekoesterd, zoo niet alles wat ik verzameld heb, dan toch het belangrijkste daarvan, in het licht te geven, en terwijl ik daartoe thans overga, vlei ik mij dat de lectuur niet al te dor of vervelend zal gevonden worden. De woorden hebben soms wonderlijke en verrassende lotgevallen, waarin zelfs een komisch element niet altijd ontbreekt.
Ik begin met een drietal woorden, die men den vreemden oorsprong niet zoo dadelijk kan aanzien, en die daardoor tot verkeerde opvattingen aanleiding hebben gegeven, de woorden negerij, oorlam en kwispedoor, waarvan wij de beide eerste aan het Maleisch, het derde aan de Portugeezen in Indië verschuldigd zijn. Voor het overige zal ik mij aan geene bepaalde orde binden, maar aan het varietas delectat gedachtig zijn.