Читать книгу Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden - Pieter Johannes Veth - Страница 16

Pitsjaren.

Оглавление

Inhoudsopgave

Pitsjaren is thans bij ons alleen gebruikelijk als zeewoord en beteekent door middel van een sein aan boord roepen. Het wordt ook wel gebruikt wanneer de bevelhebber van een schip het afwezige scheepsvolk door zulk een sein terugroept; maar oorspronkelijk schijnt het slechts gebezigd te zijn van een vlootvoogd, die de bevelhebbers der schepen van zijn eskader bij zich aan boord laat komen, om zich met hen te beraden. De vlag die daarvoor dient, heet de pitsjaar-vlag.

Van Dale vergelijkt het Eng. pitch-yard, maar verzuimt ons te zeggen wat dit woord beteekent. Ik heb het tevergeefs gezocht, maar indien het werkelijk onder de zeelieden in gebruik is, schijnt het mij een verbastering van pitsjaar, zoodat het door dit laatste moet worden opgehelderd, en niet omgekeerd.

Pitsjaar nu is stellig niets anders dan het Maleische bitjára (door sommigen bitsjára uitgesproken), dat, zelf uit het Sanskriet stammend, overlegging, raadpleging, raad, raadsvergadering beteekent. Wanneer de admiraal met de kapiteins een raad, een bitjara, wilde houden, seinde hij met de pitsjaar, d. i. de bitjara-vlag. Door misverstand heeft men later dit pitsjaren in den zin van seinen om aan boord te komen opgevat.

Dat pitsjaren werkelijk moet verklaard worden zooals ik hier heb voorgesteld, blijkt uit het gebruik van dat woord in oude Indische stukken. Een duidelijk voorbeeld is het volgende uit een brief van den Gouverneur-Generaal aan Pieter Fransen te Bantam, dd. 17 April 1630, bij de Jonge, „Opkomst van het Ned. gezag in O.-Indië”, D. V, bl. 187: „Sult den Tommogon bij eene goede gelegentheyt voorhouden en te verstaen geven, dat het goed waare syn E. met ons daarover eerst hadde gepitschaert.” Zoo ook leest men in een rapport van Couper, dd. 25 Maart 1677 (Ald. D. VII, bl. 103): „waerover seyden eerst te moeten pitsjaren.”

Men heeft van pitsjaren ook een naamwoord, pitsjaring gemaakt. Zoo bij de Jonge, D. V, bl. 105: „Off dit een Gabangsche pitsjaringh sy sal ons den tyt leeren”, en D. VI, bl. 32: „dat onder ons geen gebruick was, bij de eerste bejegeninge van eenige pitsiaringen te spreecken.”

Uit Oost en West: verklaring van eenige uitheemsche woorden

Подняться наверх