Читать книгу Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst - Willem Cornelis van Zijll - Страница 5
OUDEWATER EN OMTREK,
GEOLOGISCH, MYTHOLOGISCH EN GESCHIEDKUNDIG GESCHETST.
Оглавление„De oppervlakte der aarde, onze woonplaats, is bij lange na niet altijd in dien toestand geweest, waarin wij haar tegenwoordig kennen.”
Dr. W. C. H. Staring.
„Laat andren Holland plat en laag en leelijk noemen,
Mij lokt de rijke wei met witte en geele bloemen;
Ik min het vette rund, dat aan den waterkant
Een heldren spiegel vindt met loovers om den rand.
Ik roei graag door de vaart waar waterlelies groeijen,
’k Hoor graag des kiewits roep, of zie den kemphaan stoeijen;
Niet in een apentuin gekortwiekt en verminkt,
Maar op een biezenland naar ’s diertjes vrij instinkt,
Waar ’t zwarte waterhoen en de pleviertjes wonen,
Die schuilen aan den kant of zich ter noô vertoonen.
Zóó was heel Holland eens….”
Mr. J. P. Amersfoort.
Indien het waar is, dat beschaving, wetenschap en kunst hand aan hand gaan, dan zal meestal daar waar eene dezer drie aanwezig is, behoefte aan de andere bestaan; dan ook dragen de wetenschappelijke voortbrengselen—waaraan het ons tegenwoordig niet ontbreekt—het hunne bij tot de toenemende beschaving, alom merkbaar.
Was men vroeger gewoon, alles meer oppervlakkig en algemeen te beschouwen, thans dringt men niet zelden tot de mindere of liever, tot de onder-afdeelingen door, onverschillig van welken tak van wetenschap ze zijn; overtuigd als men is, dat deze het juist zijn, die aaneengehecht, de stoffen leveren voor een beter en meer volmaakt geheel.
Welnu, ook de wetenschap der geschiedenis heeft hare onderdeelen, en die zijn voornamelijk de plaatsbeschrijvingen. En wanneer dan deze laatste spreken van oude, van langvervlogen tijden, dan vooral is het dienstig, dat ook de grond geschetst worde waarop de te behandelen onderwerpen voorvielen. Dit staat met dusdanige beschrijving in naauw verband, gelijk blijken zal.
Hierom eerstens hebben wij ons voorgenomen iets te leveren over Oudewater’s bodem. Bovendien is die wetenschap (onder den naam van geologie of aardvorming bekend) ook van nut voor menig inwoner dier plaats, waarvan eene korte schets van den grond en deszelfs verschillende lagen bestaat.
Zoodanige schets daar te stellen is echter geene gemakkelijke taak.
Uitstekende geleerden, waaronder mannen als professor Harting—langen tijd onze geachte stadgenoot—de heer Staring en anderen, hebben tot de kennis der geologie van geheel ons vaderland zelfs, roemvol de hand geleend. Ondersteund door van ’s lands wege gedeeltelijk bekostigde, en op sommige plaatsen des rijks ondernomen putboringen, konden zij zich met volle teugen aan de bron dier edele wetenschap laven, en mogten zij zulke belangrijke resultaten bekomen, dat wij bij het lezen van hunnen arbeid, onze geringe ervarenheid met de kennis dier heeren vergelijkende, onwillekeurig terugdeinsden, om iets omtrent de geologie van Oudewater en omtrek in het licht te geven. Onze eerste drijfveer echter gevoegd bij de overtuiging, dat elke bijdrage, van hoe weinig oogenschijnlijk nut, hoe oppervlakkig ook daargesteld, den geleerden nogtans aanleiding kan geven tot het maken van gevolgtrekkingen, die tot de kennis van den vaderlandschen bodem van belang zijn, behaalden op deze vrees de overwinning.
Alvorens dan dezen arbeid te aanvaarden, gevoelen wij ons echter verpligt aan te merken, dat wij geene vergravingen of putboringen zagen bewerkstelligen; maar dat alleen de veeltijds onzamenhangende berigten van werklieden ons ten dienste stonden. Wat wij dus konden te weten komen van laatstgenoemden, zelf ontdekten en met de werken der geleerden eenigzins in toepassing bragten, zullen wij thans trachten uiteen te zetten.
Wanneer wij, goedgunstige lezer! den bouwgrond, of liever, de bovenste aardlaag in Oudewater bezien, dan ontwaren wij al dadelijk, dat die tot de klei-soorten behoort. Zet men echter den voet buiten het stadje, dan is de afwisseling van klei- met veenachtigen grond zeer in het oog loopend.
Doch deze bodem is niet altijd zóó geweest als hij zich thans aan onze blikken voordoet; neen, veranderingen, groote vervormingen hadden ook hier, even als elders, op en in dien grond plaats.
Die talrijke weiden, waarop in den liefelijken zomertijd, dartele runderen als op een donzig groen met bloemen doorweven tapijt, heen en weder huppelen of rustig grazen, waarop hagelwitte lammeren hun vreedzaam geblaat doen hooren, waren hier eertijds niet; en die menigvuldige bouwlanden, overvloedig getooid met graanhalmen, wier ontelbare airen, bij elke koelte zich wringende en buigende, als eene gouden korenzee aan ons voor natuurschoon gevoelig oog vertoonen, zou men vóór een aantal eeuwen er te vergeefs gezocht hebben. De weiden waren drassige gronden, doorzaaid met talrijke waterpoelen; de IJssel was in zijnen loop nog door geen dijken beperkt, en de treffende vergezigten van thans, werden toen belemmerd door eeuwenoude bosschen, die hunne reusachtige takken hemelhoog verhieven.
De mensch echter wist door zijn vernuft, waterachtig land tot weiding zijner runderen en het voortbrengen van veldvruchten bekwaam te maken: den IJsselstroom binnen zekere grenzen te beperken; hij alzoo heeft veel tot verandering van den bodem toegebragt. Maar ook nog vóór zijn voet de plaatsen betrad, die wij dagelijks bewandelen,—vóór deze streek zich vertoonde in de gedaante als waarvan wij zoo even eene schets gaven, ook toen was Oudewater’s bodem reeds aan menigvuldige verwisselingen onderworpen geweest. Trachten wij deze gesteldheden nu achtereenvolgend en zoo beknopt mogelijk na te gaan.
Zeer noodzakelijk oordeelen wij het, den lezer in de eerste plaats bekend te maken, dat de geologen bij het beschrijven van een bodem, dien voornamelijk, tot op eene zekere grens, in twee afdeelingen scheiden: in alluvium en diluvium. Wij volgen hun voorbeeld, en beginnen al dadelijk eenige verklaringen te geven van het