Читать книгу Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst - Willem Cornelis van Zijll - Страница 6

DILUVIUM.

Оглавление

Inhoudsopgave

Door bovenstaande benaming verstaat men voor ons bestek de zandige gronden, welke op eene zeer aanmerkelijke diepte worden aangetroffen: dien grond, ter verduidelijking, waarin men te dezer plaatse de wel aantreft. De beteekenis nu van het woord Diluvium is vloedvorming, en als van zelve komt men dus tot de gevolgtrekking, dat die thans onderaardsche zandlaag eenmaal ten bodem verstrekte aan eene ontzaggelijk groote watermassa.

Ook de heer Staring spreekt in zijn »Bodem van Nederland” van den niet te miskennen oorsprong der tot het diluvium behoorende gronden uit water. In alle gevallen dus, was het diluvium eenmaal onder het water bedolven, en zijn er reeds tal van eeuwen sedert zijne vorming verloopen. In dit tijdperk ontstonden door verschillende oorzaken vele golvingen in den bodem, zoodat de oppervlakte een zeer ongelijk aanzien verkreeg. Veronderstel, dat men de alluviale of later gevormde lagen onzer plaats eens kon verwijderen en het diluvium alzoo ontbloot werd, men zou die onregelmatigheid dadelijk bemerken, en het zou zich als ’t ware gelijk eene zandzee met monsterachtige baren aan ons vertoonen. Voorts kwam men hoogst waarschijnlijk tot de overtuiging, dat die bodemgolving zich in eene N.O. en Z.W. rigting uitstrekt, en bepaald zag men, dat zijne oppervlakkige bestanddeelen uit blaauw—soms echter ook uit rood zand bestonden. Alligt vond men ook hier en daar een boomstam in den grond uitstekende.

Bewijzen voor de onregelmatigheid dezes diluviums kan men vinden in de putboringen, hier en elders, in Oudewater’s omtrek gedaan. Hier toch was de wel (die, gelijk nu bekend is, zich in genoemde formatie bevindt) omstreeks 9,50 Ned. el, op andere plaatsen ongeveer 10, 15, ja zelfs 25 Ned. ellen van den beganen grond verwijderd.

De meening van sommigen—inzonderheid van werklieden die nu en dan met het maken van waterputten belast worden—dat de wellen met aderen, als de takken eens booms, door den grond loopen vervalt dus, nu wij weten, dat de plaats waar de wel wordt aangetroffen, zich op ongelijke diepte bevindt.

Gemiddeld bekwam men welwater:

In Oudewater op omstreeks 12,50 Ned. el.

In deszelfs omtrek, als in:

Williskop en op»omstreeks» 11,— Ned.»el.»
Snelrewaard
Hekendorp en op»omstreeks» 9,50 Ned.»el.»
Roozendaal
Papekop, op»omstreeks» 7,75 Ned.»el.»
Hoenkoop,
Ruigeweide en
Linschoten 1

Omtrent Papekop strookt dit ook vrij goed met het onderzoek van laatstgenoemden ervaren geoloog: „Er zijn aldus geene redenen—zegt hij, na over de boorputten van Gouda en Leiden gesproken te hebben—die niet mogen doen aannemen, dat in Zuid-Holland, op eene geringe diepte onder de alluviale klei en het lage veen het diluvium begint, en dat dit het zand is, hetwelk bij Utrecht op 2 el diepte wordt aangetroffen, bij Woerden op gelijke diepte, en ook, welligt in een voormaligen uitgeschuurden tak van den Rijn op 7 el; bij het station Papekop regelmatig op deze diepte; bij Gouda op 9 tot 12 el, en bij Rotterdam waar de Rijnspoorweg tegen den zeedijk oploopt, op 14,5 el onder de oppervlakte. Grondboringen langs deze rigting hebben zulks aan het licht gebragt.”2

Op een paar plaatsen evenwel hoorden wij van eene eenigzins meer aanmerkelijke diluviale diepte gewagen, dan die welke wij als gemiddeld opgaven; wij bedoelen bij het begin van Hoenkoop en Williskop. Om pompwater te verkrijgen moest men op eerstgenoemde plaats tot ruim 17 el boren, en ruim op 18,5 Ned. el bekwam men op de laatste welwater, hoewel van een onaangenamen smaak. Nog eenigen tijd heeft men daarna, wel is waar, doorgeboord; doch steeds even walgelijk vocht bekomende, heeft men thans den arbeid tot het verkrijgen van goed smakend drinkwater gestaakt. Zelfs schijnt het, dat men nog niet eens tot het eigenlijke diluvium was doorgedrongen, dewijl het bekomen water zijdelings aangestuwd werd; hetwelk men, naar ons werd medegedeeld, nog tijdig genoeg bemerkte om, gelijk men vreesde, te verhoeden dat het huis ondermijnd werd, daar de aandrang, van de zijde van het gebouw komende, tevens ook het zand medevoerde, waarop het gefondeerd zou zijn. Bij de boring bekwam men voornamelijk veen, derrie en ijzeroer, alsook boomstronken en schelpen.

De punten waarop deze twee putten geboord zijn, liggen hemelsbreedte circa ¼ uur gaans in N.O. en Z.W. rigting van elkander verwijderd, en al zoo vindt men hier, dunkt ons, op eene treffende wijze de diluviale bodemgolving, waarvan gehandeld is, bewaarheid.

Gaan wij thans over latere vormingen te behandelen, n.l. die van het:

Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst

Подняться наверх