Читать книгу Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst - Willem Cornelis van Zijll - Страница 7

ALLUVIUM.

Оглавление

Inhoudsopgave

In het kort dient nu eerst vermeld te worden, welke gronden men bij het pompen maken gewoonlijk aantreft.

Reeds is gezegd, dat de bouw- of bovengrond in Oudewater uit klei bestaat. Deze kleilaag strekt zich alhier gewoonlijk tot op omstreeks 3,10 Ned. el in den grond uit, doch is meestal met eene meerdere of mindere hoeveelheid kalk en steenpuin, scherven van potten, enz. vermengd.

Zoodanigen met steen vermengden grond noemen de geleerden: »Steigeraarde.”

De klei, die in deze steigeraarde voorkomt, zouden zij »rivier- of zeebezinking” heeten.

Buiten de stad worden puin en scherven niet zoo menigvuldig, en over het algemeen ook niet zoo diep aangetroffen. Het waarom geven wij eenige bladzijden later.

In of onder deze bovenste aardlaag treft men dikwijls nog iets aan, dat niet over het hoofd mag worden gezien. Wij bedoelen die talrijke overblijfsels van boomen, welke door de geologen met den naam van kien- of grondhout worden aangeduid.

Wanneer men nu tot hiertoe gegraven heeft, wordt dit verder belet of ten minste moeijelijk gemaakt door het zoogenaamde »zakwater”. De spade heeft hare dienst gedaan, en men moet—wil men den bodem tot op de wel doorboren—zijne toevlugt nemen tot andere werktuigen; alhier gebruikt men daarvoor gewoonlijk de zoogenaamde aardboor.

De eerste grondstof, die men hiermede opboort, is doorgaans rood zand, veelal ook turfgrond en derrie, welke beide laatsten de aardkundigen met den naam van laag veen zouden bestempelen.

Niet zelden overigens ontmoet men ook ijzerachtige zelfstandigheden, die in de geleerde wereld als Oerbanken of IJzeroer bekend zijn en zoowel in alluvium als diluvium aangetroffen worden.

Alligt zal men begrijpen dat al deze alluviale vormingen zoowel op ongelijke diepte als breedte in den grond aanwezig zijn.

Is nu de boor door dit alles heen gedrongen, dan komt zij op rood, meest altijd echter op blaauw zand, en hierin is het, dat men zeker kan zijn de wel aan te treffen; geen wonder ook: de alluviale gronden zijn doorboord; het werktuig is tot het diluvium doorgedrongen!

In de Oudewatersche Peperstraat brak zoodanig werktuig—naar men meent, op een stuk hout—ter diepte van omstreeks 20,70 Ned. el, ’twelk echter niet belettede, dat de pomp genoegzaam water aanvoert. Alzoo was de boor toch bepaald tot het diluvium doorgedrongen. En wat haar breken betreft, naar de werklieden gissen op hout, zoo meenen wij hen in die veronderstelling te mogen versterken, daar wij ergens in Staring’s voortreffelijken »Bodem van Nederland” lazen, dat, bij diluvialen vloed, waarschijnlijk boomstammen van elders zullen zijn aangevoerd, die zich in onzen bodem vast woelden.

Voorts onderrigtte men ons, dat men in de Roodstraat circa 25, en op het Roodzand3 eindelijk, plus minus 12,50 ellen diepte moest hebben, voordat men het genoegzaam rekende om er met goed gevolg de pomp op te plaatsen.

»Welwater, uit een roodzandigen bodem ontspruitende, is het smakelijkst om te drinken”, en »hoe zwaarder grond, hoe eerder welwater”, zijn bekende zaken, die van de praktische kennis van den werkman getuigen.

Dit, geachte lezer! is eene beknopte schets van het Oudewatersche alluvium;—doch, hoe zijn deze gronden gevormd? welke natuurkrachten en wetten hebben hen daargesteld? Ziedaar twee vragen omtrent hare geschiedenis, die wij zoo duidelijk en beknopt mogelijk zullen trachten te verklaren.

Dadelijk heeft men een algemeen denkbeeld van het »Alluvium”, indien men de beteekenis des woords zelve kent. Alluvium toch wil niets anders zeggen, dan: land, ontstaan door bezinking en aanslibbing. Daar echter die naam een weinig onvolkomen is, zijnde niet al de te behandelen gronden gevormd op de wijze als dat woord uitdrukt—gelijk nader blijken zal—moet men alzoo onder dit woord deels wezenlijken naam, deels kunstterm verstaan.

Gelijk men bij de beschrijving der putboringen heeft gezien, dienen wij dus te behandelen de:

 Bouw- of Bovengrond.

 Steigeraarde.

 Rivierbezinking.

 Zeebezinking.

 Kien of grondhout.

 Zakwater.

 Rood zand.

 Veen.

 Derrie.

 IJzeroer;

dat alles tot het alluvium teruggebragt kan worden.

Wij verlieten ons diluvium nog gedeeltelijk in het water bedolven.

Langzamerhand evenwel, naar mate er meer grond werd aangevoerd, verrezen de landen uit het water. Eerst werden de hooge diluviale golfruggen ontbloot, en het water bleef op de diepste plaatsen, onder anderen in ’t begin van Williskop het langst gespaard.

Op den bodem en in het water begonnen zich planten te ontwikkelen, en vooral waren het de zoomen der wateren, welke door hunne vochtige gesteldheid dien plantengroei begunstigden, spoedig waren dan ook water en aarde in een weelderig plantenkleed gehuld!

Jaarlijks stierven vele dezer planten af, ontbonden zich, en—de stoffen dezer ontbinding legden den grondslag aan de later gevormde of alluviale gronden. Dit brengt ons van zelve tot het behandelen des alluviums; beginnen we met het:

Oudewater en omtrek, Geologisch, Mythologisch en Geschiedkundig Geschetst

Подняться наверх