Читать книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke - Страница 13
EERSTE TIJDVAK
6. Der Friezen Afgezanten te Rome. (59)
ОглавлениеEen opmerkelijk voorval strekt ons ten bewijze, dat de Friezen, ondanks het voorgevallene, goede Bondgenooten van de Romeinen waren gebleven.
Eenige bouwlanden, aan de boorden van den Rijn gelegen, en aan de Romeinsche soldaten ten gebruike afgestaan, waren een tijdlang onbebouwd gebleven en daarom door de Friezen ingenomen en gebruikt geworden. De bevelhebber van Neder-Germanië beval hun echter deze oorden te verlaten. Hieruit ontstond een geschil van zóó veel belang, dat de Friezen het wel der moeite waardig achtten, twee hunner opperhoofden, door de Romeinen verritus en malorix genoemd, ten jare 59, tot hen te zenden, ten einde hunne belangen aan Keizer nero voor te dragen. Zij reisden naar Rome; doch vóór zij gehoor bij den Keizer konden bekomen, bragt men hen in den schouwburg van pompejus. De eenvoudige Friezen begrepen weinig of niets van de voor hen vreemde schouwspelen. Onder de menigte toeschouwers bemerkten zij evenwel eenige personen in uitheemsch gewaad, die op de hooge zetels van de Romeinsche Raadsheeren waren gezeten. Op hunne vraag, wie dat waren, ontvingen zij tot antwoord, dat het gezanten waren van volken, die bekend stonden, in dapperheid, trouw en vriendschap jegens de Romeinen uit te munten, en aan wie dáárom deze eer werd bewezen. »Geen volk onder de zon overtreft de Friezen in dapperheid en trouw,” antwoordden verritus en malorix, en, hunne plaatsen verlatende, zetten zij zich ongenoodigd naast de vermelde gezanten neder. Zij gaven daardoor een blijk van fierheid en volkstrots, zoowel als van zelfstandigheid en eergierigheid; eigenschappen, welke te allen tijde kenmerken van der Friezen aard en karakter zijn gebleven. De wellevende Romeinen merkten daarin opregtheid en loffelijken naijver op; zelfs de wreede Keizer nero duidde hun deze handelwijze niet ten kwade: want, ofschoon hij hun verlangen, om de in bezit genomene gronden te behouden, niet kon toestaan, schonk hij hun beide het Romeinsche burgerregt, als een uitnemend eerbewijs12.
12
Tacitus, Jaarboeken, 13, 310. Dat hunne namen in het Friesch gerrit en murk waren, zoo als ypeij, I 161, wil, is waarschijnlijker dan de meening van winsemius, 24, dat ze van het geslacht hermana en cammingha zouden geweest zijn. Familienamen en Wapens schijnen hier toch eerst omstreeks den tijd der kruistogten in de 11e eeuw te zijn aangenomen.