Читать книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke - Страница 19
TWEEDE TIJDVAK
11. De Friezen tijdens Karel den groote
ОглавлениеNa het eindigen van den strijd met de Franken en de vervanging van het Heidendom door het Christendom, was er een nieuw tijdperk van volksleven en ontwikkeling voor de Friezen aangebroken. Vrede en verzoening tusschen beide volken was daarvan het eerste gevolg. De langdurigheid van dien strijd levert reeds een bewijs op, dat de Friezen destijds talrijk, strijdbaar en vermogend waren. Er zijn vele blijken over, dat er toen onder de ingezetenen welvaart bestond, ten gevolge van landbouw, veeteelt en visscherij, wier voortbrengselen door handel en scheepvaart onder de naburen verspreid werden. Utrecht, Duurstede, Tiel, Stavoren, Dokkum en andere plaatsen, aan den uitloop van onderscheidene rivieren op deze noordwestkust van Europa gunstig gelegen, worden als handelsplaatsen vermeld, Reeds vroeg waren de Friezen als stoute zeevaarders vermaard. Ook langs den Rijn dreven zij handel met Keulen, en hadden zich mede te Ments gevestigd, Zelfs waren er handwerken of fabrijken, die hier bloeiden, zoo als de lakenweverijen, welke eene zware wollen stof of duffel vervaardigden, nog Fries genoemd, waarvan gekleurde en fraai bewerkte mantels werden gemaakt, die groote vermaardheid hadden en naar onderscheidene landen verzonden werden. Door Keizer karel werden op hooge feesten zulke Friesche Mantels als kostbare geschenken uitgedeeld. (Aanteekening 7.)
Van de drie hoofdstammen des Frieschen volks mogten alzoo de eigenlijke Friezen, wonende tusschen de Reker en de Eems, het voorregt smaken, hunne vrijheid en onafhankelijkheid behouden te hebben, en, onder eigene wetten en opperhoofden, hunne eigendommen gerust te bezitten. Dit voorregt, waardoor zij zich Vrije Friezen noemden, genoten zij boven hunne vroegere stamgenooten en naburen bij uitnemendheid. Want deze laatste waren door karel overwonnen, en stonden, naar het regt des oorlogs dier dagen, onder de vrije beschikking des Keizers, die onderscheidene gedeelten van dit eigendom opdroeg of wegschonk aan zijne Leenmannen, welke van de diep onderworpene inwoners cijns, schot, lot en heeren-diensten naar goedvinden vorderden. Zij behandelden deze als lijfeigenen en slaven, aan den grond verbonden. De invoering van de instellingen der Leenregering volgde toch overal, waar de Franken zich vestigden. Zwaar heeft dat Leenstelsel gedurende vele eeuwen op de meeste volken van Europa gedrukt, en de ontwikkeling van welvaart en kennis verhinderd. Dit lot hebben deze Friezen niet ondergaan; zij zijn in het bezit hunner eigendommen, vrijheden en voorregten gebleven; en deze hadden voor hen hoogere waarde, omdat hunne naburen daarvan verstoken waren. Zij eerbiedigden den Keizer van het Duitsche Rijk wel als Beschermheer, doch zij gehoorzaamden hem niet als gebieder, die het regt had over hun land, personen en eigendommen te beschikken; terwijl zij voor die bescherming jaarlijks gaarne eene geringe schatting aan het Rijk opbragten. Die Vrijheid hebben zij te allen tijde als hun oorspronkelijk volksregt, waarop zij bijzonder gezet waren, gehandhaafd. Met regt kon dus helmers hen noemen:
De Friezen, waardig ’t bloed, waaruit zij zijn gesproten,
Aan wie de vrijheid met de melk is ingegoten.
Karel de groote verdeelde het Friesche rijk nu in een aantal landschappen, waarover hij Graven en Schouten aanstelde; de andere bestuurders, opperhoofden en regters werden door het volk gekozen. In het tegenwoordige Friesland ontstonden alzoo de Gouen of Graafschappen Oostergoo, Westergoo, Stavoren en een deel van Islegoo. Ook hier voerde hij de rijkswetten of capitularia in, doch met behoud van de Friesche wetten, volksregten en gewoonten, welke hij in schrift liet brengen en naar de behoeften des volks en in verband met de rijkswetten wijzigde. Ten aanzien der vrijheid, (in tegenoverstelling der hofhoorigheid of leenroerigheid der andere volken) waren de voornaamste bepalingen dier wetten: dat de vrije Fries persoonlijk vrij en aan geen heer onderworpen was, zoodat hij kon gaan, werwaarts hij verkoos; dat hij ter verdediging van zijn land wel tot de volkswapening verpligt was, doch niet kon gedwongen worden, om buiten de grenzen zijns lands ten strijde te trekken; dat hij zijne bezittingen en ouderlijk erf vrij en onbelast bezat, en geene schatting behoefde te betalen, waarin hij zelf niet had toegestemd; dat hij onder de oude voorvaderlijke wetten en gebruiken leefde, waarvan de uitvoering was opgedragen aan overheden, regters en ambtlieden, door de vrije keus des volks benoemd enz. De volks-overleveringen voegen hier bij, dat de Keizer hun bij deze nog meerdere voorregten schonk, uithoofde de Friesche krijgsbenden hem vrijwillig bijstand verleenden op zijne krijgstogten in Spanje (778), tegen de Wilten aan de Oostzee (789), tegen de Avaren aan den Donau (791), en vooral op den togt ter verovering van Rome (809), tot herstel van Paus leo in zijn gezag, bij welke gelegenheid de Friezen hun vaandel op Romes hoogsten burg zouden geplant hebben. (Aanteek. 8.)
Bij zoovele blijken van achting en onderscheiding jegens de Friezen voegde Keizer karel ter goeder ure de invoering, vestiging en bescherming van de Christelijke Godsdienst, als eene weldaad van hooge waarde. Onderscheidene predikers en zendelingen kwamen in Friesland het evangelie verkondigen. Al de inrigtingen van het heidendom werden zoo veel mogelijk verwijderd of vervangen, en op den grond der heidensche tempels en offerplaatsen christen-kerken en scholen gebouwd. De kerk van Utrecht werd bij hare bezittingen bevestigd, en in gezag, rijkdom en aanzien uitgebreid. Geen vreemdeling, maar theodard, een Fries, werd daar als Bisschop aan het hoofd der Friesche geestelijkheid gesteld; gelijk aan wijho, ludger en hildegrim, uit Frieschen stam, ter belooning van hunne ijverige evangelie-prediking, door karel bisdommen in Saksen werden opgedragen.