Читать книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke - Страница 25

TWEEDE TIJDVAK
17. Veranderingen in den toestand des volks en de vestiging van Gemeenten en Steden, gedurende en na de Kruistogten

Оглавление

De Kruistogten naar Palestina zijn op zich zelve een merkwaardig verschijnsel in de geschiedenis. Maar hoogst belangrijk werden zij door hunne gevolgen, dewijl deze geweldige beroering eene omkeering in den toestand der meeste staten van dit werelddeel te weeg bragt. Ook op den toestand der Friezen oefenden zij in verschillende betrekkingen en in verband met gelijktijdige gebeurtenissen een invloed uit, welken wij in eenige hoofdtrekken willen schetsen.

Bij den immer voortdurenden krijg tegen de Noormannen waren, in de drie eerste eeuwen na de invoering van het Christendom, de omstandigheden niet zeer gunstig geweest, om den toestand des volks zóódanig te verbeteren en om dien vooruitgang te bevorderen, welken men van zoo heilrijk eene gebeurtenis had mogen verwachten. De geest van karel den groote, die zoo vaderlijk voor zijne landzaten had gezorgd, was uit het staatsbestuur geweken, en zijne laffe opvolgers waren geenszins gezind, als hij, om pogingen aan te wenden tot verbetering van de maatschappelijke betrekkingen des volks. Veeleer werd dit onderdrukt en der ellende prijs gegeven door magtige grooten, die veelal de Keizers de wet stelden en allerlei gunsten van hen konden bekomen. Der geestelijkheid scheen het genoeg te zijn, dat de volken Christenen waren geworden in naam en de eeredienst en plegtigheden der kerk bijwoonden, doch zij deden geene of geringe pogingen, om door onderwijs en leer het verstand te verlichten en de ruwheid van zeden te verzachten. Onkunde en bijgeloof heerschten alom en hielden de meeste volken in een staat van bekrompenheid en domheid, welke de hoofden der kerk hadden moeten verdrijven, zoo zij hunne Christelijke roeping eenigzins hadden begrepen. Doch zucht naar geld en gezag beheerschte toen vooral zoowel de geestelijkheid als den opkomenden adelstand, en het scheen alsof men de lagere standen met opzet in vernedering hield; terwijl het deze aan vermogen en gelegenheid ontbrak, om zich van die banden te ontslaan, en de steun te worden van den staat.

De kruistogten gaven echter een schok, welke tot alle standen en betrekkingen doordrong, waardoor ze, in het bijzonder voor ons vaderland, van onberekenbare gevolgen zijn geweest. Even als van elke groote gebeurtenis, waren die gevolgen zoowel na- als voordeelig. Doch de nadeelen waren tijdelijk, golden meest bijzondere belangen en zijn alzoo geleden en vergeten. Maar de voordeelen, voor zooverre ze de algemeene belangen betroffen, zijn gebleven, en hebben hun invloed ook tot volgende geslachten uitgestrekt.

Immers, die togten naar zoovele vreemde landen, en dat verkeer met allerlei volken waren voor velen onzer landgenooten eene leerschool, welke den kring der denkbeelden en behoeften uitbreidde. Het bezoeken van groote steden, het zien van schoone gebouwen en kunstwerken, en de kennis van zeevaart, wapenhandel, levenswijze, handwerken en gereedschappen van andere volken, – dit alles schonk aan de terugkeerende kruisvaarders bekwaamheden en hulpmiddelen tot vooruitgang, wier goede aanwending weldra allerwege welvaart verspreidde. De havens werden vervuld met schepen, die na volbragten kruistogt naar Engeland, de Oostzee en elders werden gerigt. Vele voortbrengselen van het Oosten werden naar deze Westersche streken overgebragt en door den handel allerwege verspreid. Slaven, die deelnamen aan deze togten, bekwamen daardoor hunne vrijheid. Vele vrije lieden werden nu gebezigd tot het verrigten van diensten, welke voormaals tot den allerlaagsten staat behoord hadden. Deze diensten vereischten nu een billijk loon, en, in geval van verschil, uitspraak van goede wetten. Dus kreeg het werkzaamste deel des volks schooner kans, om zich te beveiligen tegen de armoede, en om door handel en landbouw of oefening van bedrijven en kunsten tot het bezit van vaste goederen en welvaart te geraken. Heeft dit alles niet veel uitgewerkt, om de burgerlijke vrijheid in ons land te bevorderen?43 Voorzeker, want algemeen waren de behoeften des volks vermeerderd, doch te gelijk had het ook krachten en gelegenheden bekomen, om daarin te voorzien. Zoo vele nieuwe kundigheden openden nieuwe uitzigten en ondernemingen. Leven en werkzaamheid baarden voorspoed, en vandaar, dat, naar aanleiding van dit alles, de middelstand in vermogen en geestkracht dermate toenam, dat hierdoor de stand der Burgers ontstond, en dat de door hen bewoonde dorpen tot Steden werden verheven.

In Friesland was die overgang echter niet zoo groot als in andere landstreken: want nevens de geestelijkheid en den in aanzien stijgenden Adel, of de groote grondbezitters, had de algemeene volksvrijheid hier een stand van vrije mannen gevestigd, die als huurders het land bebouwden of handel dreven en handwerken uitoefenden, en wier dienstbaren zelfs geene slaven of lijfeigenen waren, zoo als elders44. Hier kende men geen Leenstelsel en ook geene Graven of Heeren, die elders, door het schenken van vrijheden en voorregten of privilegiën, de aan hen onderworpene of lijfeigene ingezetenen vrij verklaarden en daardoor de verheffing van de Steden bevorderden. De voordeelen van deze verheffing en de zucht naar onafhankelijkheid wekten bij de Friezen den geest van navolging op. Hier schijnen de bewoners van de aanzienlijkste dorpen of handelplaatsen, waarin de koop- en handwerkslieden zich al vroeg tot Gilden verbonden, zich onderling vereenigd te hebben ter bekoming van het regt, om zich zelve, door een eigen Bestuur, te doen regeren. Zij matigden zich het regt aan, om, met uitsluiting van de overige omliggende dorpen, handel te drijven, markten te houden, maten en gewigten vast te stellen en handwerken en bedrijven uit te oefenen, waaraan zij plaatselijke voorregten verbonden. Omstreeks het midden der 13e eeuw en dus in den zelfden tijd, dat Oostergoo en Westergoo, tot dusverre verdeeld in landstreken, waarschijnlijk Marken, Ferden en Hemrikken geheeten45, eene nieuwe gemeente-regeling en verdeeling in Grietenijen bekwam, onttrokken zich alzoo die voornaamste handelplaatsen, vooral de hoofddorpen der Hemrikken, aan het Bestuur en de Regtsmagt van de Landgemeente of der Grietenij, ten einde zich zelve naar eigene, en voor hare bijzondere behoeften meer geschikte, wettelijke bepalingen te besturen; waarbij ze veelal een der vermogendste edelen, die daar stinzen gebouwd hadden, ter hunner bescherming aan het hoofd der regering stelden46.

Bij gebrek aan stellige narigten zullen wij ons, uit velerlei omstandigheden, zeker met de meeste waarschijnlijkheid mogen voorstellen, dat er op zulk eene wijze in de 12e en 13e eeuw in Friesland, tusschen het Flie en de Lauwers, elf Steden zijn ontstaan. Reeds vroeger (bl. 63) hebben wij gesproken over de oudste dier steden, over Stavoren, en evenzeer gewaagd van hare gunstige ligging aan den Fliestroom, waardoor hare scheepvaart en handel zich reeds vroeg ontwikkelden, als van de oorzaken, waardoor zij in verval is geraakt. Dokkum, aan de tegenovergestelde zijde van dit gewest op eene zeer hooge terp aan de Ee en de Donger, in de nabijheid der Lauwerszee voor scheepvaart en handel niet minder voordeelig gelegen en reeds vroeg door den marteldood van bonifacius algemeen bekend, wordt naar den ouderdom voor de tweede in rang dezer steden gehouden. Aan de westzijde der Ee, waar zij met andere stroomen in de Middelzee viel, was Leeuwarden aan een landhoek op twee breede terpen of werden ontstaan; eene ligging, aan dien breeden zeeboezem, welke visscherij, scheepvaart en handels-verkeer zeer begunstigde, en de spoedige uitbreiding dezer zeeplaats bevorderde. Zoolang zij een dorp was, droeg ze den naam van Nijehove, in tegenstelling van het daarbij gelegene en om zijne leerschool beroemde dorp Oldehove, waarmede zij aan de westzijde, gelijk met het dorp Hoek aan de oostzijde in 1435 tot ééne grootere stad verbonden en uitgebreid werd, nadat zij, door het opslijken of verlanden van de Middelzee van eene Zee- in eene Landstad was herschapen. Dit zelfde was het geval met Bolsward, Sneek en Ylst, oorspronkelijk aan de zuidzijde van dien zeeboezem gelegen, doch wier zeehandel en scheepvaart zich nu, na het gelijktijdig ontstaan van de Zuiderzee, verplaatsten naar Harlingen, Workum en Hindeloopen, die zich eerlang uitbreidden en in bloei toenamen, ook ten gevolge van het verval van Stavoren. De opkomst en uitbreiding van Franeker, waar reeds vroeg de Grafelijke regtstoel en der Vijf deelen regtspleging werd gehouden, werd vooral bevorderd, doordien een aantal vermogende edelen van Westergoo zich daar vestigde, en te midden der woningen van de nijvere burgers sterke huizen liet bouwen. Gelijktijdig vervielen de zeeplaatsen Ezonstad aan de Lauwerszee, Uitgong aan den mond der Middelzee, waaruit het latere aanzienlijke dorp Berlikum ontsproot, en Grind, thans eene zandplaat N. W. van Harlingen. Het is echter zeer twijfelachtig of deze plaatsen, gelijk ook het, in eene lage veenachtige streek, afgelegene Wartena, eertijds stedelijke regten hebben bezeten: want dat wallen en poorten toen nog geene kenmerken waren van eene stad, hebben al de elf Friesche steden bewezen, dewijl de meeste daarvan eerst in de 14e en 15e eeuw, bij het toenemen van de binnenlandsche oorlogen, zijn versterkt geworden; terwijl Ylst, Workum en Hindeloopen zelfs geene wallen en poorten hebben bekomen en onbevestigd zijn gebleven.

In het algemeen beschouwd, is het ontstaan van de Steden in ons vaderland een blijk, hoe een wakker gedeelte der toenmalige bevolking zich den kinderlijken leeftijd ontwassen achtte, en als knaap naar meerdere ontwikkeling en zelfstandigheid streefde; ofschoon het later mede eene der oorzaken werd van die bloedige partijschappen en burgeroorlogen, welke in ons vaderland zoo lang vooruitgang en beschaving hebben tegengehouden.

Groot waren alzoo de veranderingen, welke Friesland, vooral gedurende de 13e eeuw, onderging, ten gevolge van een zamenloop van omstandigheden, die echter niet alle regtstreeksche gevolgen waren der kruistogten. De toestand des volks was in vele opzigten verbeterd; de bronnen van bestaan waren vermeerderd; kennis en bekwaamheden werden ontwikkeld, zoodat er voor de algemeene beschaving des volks werkelijk eene betere toekomst scheen aan te breken. Naar wijze wetten en verordeningen, welke nog voorhanden zijn47, werden, bij jaarlijksche beurtwisseling, de Steden bestuurd door een Olderman, Burgemeesters en Schepenen, gelijk de Grietenijen door een Grietman en zijne Bijzitters of Regters. Aan allen was mede de uitoefening van het regt, zoowel in burgerlijke als in strafzaken, opgedragen, welke vroeger door den Graaf, den Schout of Schelte, den Asega of Aesga en den Frana met de door het volk verkozene regters geschiedde48. Toen werden de regtdagen of weerstallen en warven onder den open hemel, veelal op kerkhoven, later in of aan de kerken, gehouden, waarvan de Wonser-, Midlumer- en Donia-weerstallen of regtplaatsen nog bij name bekend zijn, even als de Warkeamers nog aan sommige kerken worden gevonden49. De straffen voor de misdaden bestonden destijds in vee of in geld, als boete aan den beleedigde en breuk aan den regter en het volk, wegens de overtreding van de wet. Ieder Goo had bovendien een Landraad en Gooregters, die de algemeene belangen behandelden en hoofdmisdaden beregtten. In Oostergoo hielden deze, althans in de 15e eeuw, de landsdagen op de stins Barrahuis onder Wirdum, in Westergoo te Hartwerd en later te Franeker, en in de Zevenwouden (eerst in het begin der 15e eeuw tot een geheel verbonden) te Rottum50.

Later hielden de voornaamste edelen en geestelijken, met de hoofden der steden en grietenijen Gaarleggers of bijeenkomsten op verschillende plaatsen, om, onafhankelijk van den Landraad, de algemeene of bijzondere belangen te regelen. Tevens vinden wij in de geschiedenis dikwijls Potestaten vermeld, als hoofdbestuurders, opperbevelhebbers of aanvoerders, in de plaats van de vroegere Hertogen of Goograven. Welligt werden zij enkel in tijden van nood of gevaar gekozen en aan het hoofd van den Landraad geplaatst, om de hoogste magt voor een bepaalden tijd uit te oefenen. Omtrent deze personen heerscht er echter veel duisters in onze geschiedenis51. Het gansche Staatsbestuur droeg blijken, hoe zeer men de aanleiding tot misbruik van magt vreesde, en de regten des volks trachtte te bewaren tegen de aanmatigingen zoowel van vreemden als van sommige edelen52. »De Friesche natie leverde te dezen aanzien een treffend contrast op, met den staat van andere natiën vergeleken. In alle andere landen berustte toen de oppermagt óf in handen van eenen volstrekten Meester, óf zij was tusschen den Vorst en een klein getal wreede en hoogmoedige Edellieden verdeeld. Deze laatsten, welverre van de vrijheid der volken te beschermen, waren als zoo vele dwingelanden, die haar uitdelgden. De inwoners van Friesland, niet tevreden dat zij door eene afhankelijkheid, welke inderdaad slechts in naam bestond, aan het Duitsche rijk verbonden waren, en óf door zich zelven óf door hunne vertegenwoordigers invloed op de volksvergaderingen hadden, namen dikwijls het bestier der zaken op zich, en stelden zich staatsligchaamswijze aan het hoofd der openbare verrigtingen. Schoon de algemeene landsdag-vergaderingen voornamelijk uit de afgezondenen der onderscheidene regtsgebieden en plaatsen waren zamengesteld, hadden echter alle inwoners het regt haar bij te wonen. Ook ziet men, tot in de 16e eeuw toe, openbare acten uitgegeven in den naam niet alleen van de Overheden, maar ook van de Gemeente en het gansche ligchaam des Volks”53.

Gelijktijdig was er nog eene andere magt in den Staat en eene niet minder gevreesde regtbank, die der Geestelijkheid, wier invloed destijds van veel belang was, als naauw met het wereldlijk gezag verbonden. Wij achten het nuttig, ook daarvan een algemeen overzigt te geven.

43

Stijl, Opkomst en bloei der Nederlanden, 1778, 28.

44

Dat er ook slaven en lijfeigenen in Friesland zouden geweest zijn, wordt op grond van enkele plaatsen der oude Friesche wetten door sommigen beweerd, doch door anderen tegengesproken, op grond der algemeene volksvrijheid en gelijkheid van alle ingezetenen voor de wet; alsmede, omdat de slavernij haren grond had in het regt van verovering. Aangezien nu de Friezen, althans na karel den groote, van het zwerven en veroveren hadden afgezien, en zich door eene bijzondere gehechtheid aan hun land kenmerkten, is hier kwalijk aan slavernij te denken, ten zij gevangen genomen Noormannen daarin vielen. Zoo denkt ook halbertsma in zijne Letterkundige Naoogst, 1840, I 135, 138.

45

Zie Oude Friesche Wetten en de Aantt. van p. wierdsma, bl. 23, 42, 70, 294, 304.

46

Ten aanzien van dit, altijd zeer twijfelachtig, onderwerp, en aangaande den aard en oorsprong van het Stederegt, neem ik de vrijheid te verwijzen naar de uitvoerige berigten, medegedeeld in mijne Geschiedkundige Beschrijving van Leeuwarden, I 8, 33, 274, 298 enz. en de daarbij aangehaalde schrijvers.

47

Oude Friesche Wetten, afgedrukt in schotanus, Beschrijvinge van Frieslandt, 1664, 23, en later verbeterd, vertaald en met belangrijke aanteekeningen uitgegeven door p. wierdsma, Kampen en Leeuwarden, 1782; richthofen, Friesische Rechtsquellen, enz.

48

Zie over die wijze van regtspleging, behalve de O. F. W., ook het voortreffelijke werk van halsema, bl. 56, 76, 91 en vervolgens, in Aanteekening 9 breeder vermeld.

49

Aanteekeningen op de Oude Friesche Wetten, 40, 106, 179, 197.

50

Zie worp van thabor, Kronyk, IV 2.

51

Aanteekening op de Oude Friesche Wetten, 118.

52

Zie over het vermelde van loon, Aloude Regeringswijs van Holland, IV 175; foeke sjoerds, Beschrijv. I 423; Tegenw. Staat, I 128; van halmael, in het Friesch Jierboeckjen foar 1834, VII.

53

Grondwettige Herstelling van Nederlands Staatswezen, Amsterdam 1784, I 80, met aanhaling van het Charterboek, I 124, 131, en van idsinga, Staats-recht der Nederlanden, 363.

Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken

Подняться наверх