Читать книгу Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken - Eekhoff Wopke - Страница 20

TWEEDE TIJDVAK
12. Invloed der Franken en der vestiging van het Christendom

Оглавление

Groot waren gewis de gevolgen van de algemeene aanneming der evangelieleer. De redelijke geest der landzaten, zoo lang gedrukt door de duisternis des heidendoms, werd door een nieuw en weldadig licht beschenen, waardoor het leven eene hoogere beteekenis verkreeg. Niet slechts kennis en bekwaamheid, maar vooral menschelijkheid werd door het Christendom bevorderd, al bleven de uiterlijke vormen van den krachtigen mensch nog lang de blijken der vroegere woestheid en ruwheid dragen. Wel was dat Christendom toen reeds verbasterd en werd de eeredienst naar heidensche gewoonten geschoeid, – toch was het de eerste schrede ter bevordering van kennis, verlichting en beschaving, welke vooral later op de denkbeelden en zeden een weldadigen invloed verkregen.

Bovendien werkte het Christendom gunstig op de vestiging en verbetering van den burgerlijken toestand des volks. Want waar, op geschikt gelegene plaatsen, kerken en leerscholen gebouwd werden, daar verzamelden de inwoners zich meer tot buurten en dorpen, waaruit eerlang de steden ontstonden. Gezellige verkeering, onderling dienstbetoon, bijstand in gevaar, zorg voor armen en ongelukkigen, hulp ter voorziening in elkanders behoeften, handwerken en handel, – dat alles droeg bij ter vorming van eene geregelde burgermaatschappij. Hun verkeer met Frankische geestelijken, ambtenaren en krijgslieden, afkomstig uit een land, waarin de meerdere beschaving van het zuidelijk Europa reeds was doorgedrongen, moest op hunne kennis, zeden, levenswijze en huishoudelijke behoeften van grooten invloed zijn. Deze leerden den Friezen verschillende bedrijven en handwerken kennen; hunne huizen, dijken en gereedschappen verbeteren, en sluizen en bruggen aanleggen; alles tot meerdere beveiliging en onderlinge gemeenschap. De verpligtingen, welke hieruit voortvloeiden jegens het algemeen, haalden den maatschappelijken band naauwer toe, en werden er in de wetten zelfs bepalingen deswege opgenomen. De verlichte en edele karel de groote toch begreep zijne roeping, en, afkeerig om de door hem overwonnene volken met despotischen trots te onderdrukken, waren al zijne pogingen dáár henen gerigt, om door wijze maatregelen de stoffelijke, verstandelijke en godsdienstige belangen dier volken te bevorderen. Groot en edel was deze bedoeling in eene eeuw, waarin de onkunde nog zóó algemeen was, dat het voornaamste hulpmiddel tot beschaving, de lees- en schrijfkunst, bij de meeste volken nog onbekend en alleen in het bezit van weinige geestelijken was. Maar ook in deze behoefte voorzag eerlang het Christendom, hetwelk de zorg voor de opvoeding der jeugd aan de beoefening van kunsten en wetenschappen paarde. Met regt vereerden daarom ook de Friezen karel steeds als een weldoener, als een zegenrijk middel in Gods hand tot verbetering van hunnen toestand. Nog eeuwen lang na zijnen dood, die in 814 voorviel, erkenden zij, van hem de bevestiging van hunne vrijheid, de bescherming van hunne onafhankelijke instellingen en wetten ontvangen te hebben20. Daarom bleef hij in hun volksgezang en herinneringen leven. Zeker hadden zij de van hem ontvangene gunstbewijzen van weinige veroveringszuchtige vorsten kunnen verwachten: want gewigtig was het voorregt, »dat Friesland onder der Franken heerschappij zijne zelfstandigheid behield, zijne nationaliteit bewaarde, en dat het einde van dien langen strijd wel eene nieuwe inrigting aan Friesland gaf en de zegepraal aan het Christendom verzekerde, maar met behoud der vrijheid, der eigenaardigheid des volks.”

»En die bleef ook later behouden en vertoonde zich steeds krachtig en scherp tegenover alles, wat van Frankischen oorsprong of Frankischen zin was. Vandaar dien strijd tegen de graven van Holland, zoo hardnekkig gevoerd; die afgunstige bewaring hunner regten tegenover den Bisschop van Utrecht. Maar ook vandaar dien afkeer tegen de Friezen bij de Frankisch gezinde Hollandsche Kronykschrijvers, die eenen melis stoke b. v. in zijn klooster te Egmond bezielde; vandaar die eigenaardige ontwikkeling des Frieschen regts, des Frieschen volks in de volgende tijden, tegenover de overige gedeelten onzes vaderlands.”

»Wij zien het, niet waren het de Franken, die Friesland overwonnen, maar het Christendom baande er den weg aan karel den groote, en aan hem onderworpen, werden de Friezen zelfstandig en vrij opgenomen in het westersch Christelijk keizerrijk, waarvan hij het hoofd was. Zoo kon het Friesche volkslied van karel zingen, dat hij geliefd en goed was, en trouw en waarheid stichtte en der Koningen wet en aller lieden keur en landregt en aller landen regten zette. Zoo eindigde die strijd, maar niet tot oneer der overwonnenen”21.

Nog een blik op de gevolgen van deze hoogst belangrijke gebeurtenis, het keerpunt in het volksbestaan der Friezen. Zij hadden daardoor twee gewigtige betrekkingen aangeknoopt, welke, vereenigd, ongeveer acht eeuwen onder bijna gelijke vormen zouden stand houden: zij waren Christenen en, in zekeren zin, deelgenooten van het Duitsche Rijk geworden. Door de eerste werden zij leden van een groot en schoon verbond, dat reeds zoo vele volken van wijd uiteenloopenden aanleg en belangen omvatte, doch die allen door gevoelens van algemeene welwillendheid en onderlinge toegenegenheid het bestaan van een band van broederschap erkenden, en door gelijke beginselen van zedelijkheid en volkenregt zich verbonden gevoelden. De onderlinge gemeenschap dier volken werd hierdoor bevorderd. Men had regt op elkander; men leerde en onderrigtte elkander; men nam de vruchten der kennis en ondervinding, ook in handel, bedrijven en kunsten, van elkander over; en de wijsten of meest geoefende leeraren konden meer algemeen de schatten van kennis, godsdienstleer en zedelijkheid verkondigen, als vruchten van den weldadigen boom door Christus ten behoeve der menschen geplant. Zelfs de geestelijke oppermagt, welke zich in de middeleeuwen over het westelijk Europa uitbreidde, bragt meer goeds dan kwaads te weeg, en was vaak een tegenwigt van heilzame strekking tegen de al te vaak misbruikte magt der wereldlijke regering.

Ook de betrekking tot het Duitsche Rijk was voor het staatkundig bestaan der Friezen eene zaak van groot belang. Dat zij daartoe niet als overwonnenen en dienstpligtigen behoorden, was een voorregt, waarin geen ander volk met hen deelde, en waarom zij den naam van Vrije Friezen bij uitnemendheid droegen. Maar hunne wetten werden naar de bepalingen van het algemeene regt des rijks gewijzigd. De gelijkheid in de vormen van regtspleging en bestuur werd een band te meer met volken, van wie zij te lang waren afgescheiden geweest, behoudens de eigenaardigheid van hun stam en krachten. Door verkeer, omgang en betrekkingen met deze moest ook hier toeneming in beschaving worden bevorderd. Belangrijk was die betrekking inzonderheid voor de Friezen, omdat zij hen een waarborg was voor hunne vrijheid; een voormuur tegen de aanranding van geweldenaren, wier overmagt zij zeker niet waren ontkomen, zonder deze bescherming des rijks. Maar bovenal, omdat zij hen vrijwaarde van den last des Leenstelsels, dat onder heerschzuchtige heeren en magtige veroveraars met looden zwaarte op de diep vernederde volken van Europa drukte. Ja, deze betrekking bleek later daadwerkelijk eene beschutting te zijn tegen de hebzucht van anderen en tegen de partijzucht van den adel, bij het twisten over de onderlinge belangen.

Beide betrekkingen waren in de hand des Allerhoogsten middelen ter verheffing van het volk, uit de duisternis tot het licht – door strijd en lijden tot volmaking. Bij al de beroeringen en woelingen onder de volken van het westelijk Europa, waarin de Friezen noodwendig moesten deelen en waaruit zij zich onmogelijk konden houden, viel hun in de gevolgen het beste deel te beurt. En mogt de strijd tegen vreemde vijanden hun moed en vaderlandsliefde sterken – het verbond en het verkeer met die vreemden bragt hen in aanraking, in gemeenschap, in stoffelijke en geestelijke verbroedering met de bewoners van andere oorden, die weder van hunne gemeenschap voordeel trokken.

Zoo wil het God, wiens wijze leiding wij, ook te midden der heerschzuchtige woelingen zijner menschen-kinderen, ter bevordering van zijne heilige bedoelingen kunnen herkennen.

20

Zie dit in Aanteekening 9 nog in een stuk van 1430 vermeld.

21

Prof. de geer, de strijd der Friezen en Franken, Utrecht 1850, 43. Deze laatste denkbeelden en schoone voorstelling van den jongsten schrijver over dit onderwerp heb ik zeer gaarne hier overgenomen, mede als bewijs, hoe gunstig ook zij, die geene Friezen zijn, thans na rijp onderzoek over den oorsprong der veel betwiste Friesche vrijheid denken.

Beknopte Geschiedenis van Friesland in Hoofdtrekken

Подняться наверх