Читать книгу Het leven der bijen - Maurice Maeterlinck - Страница 19

VII.

Оглавление

Inhoudsopgave

Maar de mensch komt geen stoornis brengen in de geschiedenis van den bijenkorf, dien wij hebben uitgekozen, en de nog vochtige warmte van den schoonen dag, die met langzamen en reeds lichtenden tred schijnt voort te schrijden onder de boomen, verhaast het uur van vertrek. Van boven tot beneden staan de gouden gangen, die de evenwijdige muren scheiden, vol werkbijen, die de toebereidselen voor de reis voltooien. En allereerst belast zich ieder hunner met een voorraad honing, voldoende voor vijf of zes dagen. Uit dezen honing, dien ze meenemen, halen ze door een scheikundige bewerking, welke men nog niet voldoende heeft verklaard, de was, die ze noodig hebben om onmiddellijk met het optrekken der gebouwen te kunnen beginnen. Bovendien voorzien ze zich van een zekere hoeveelheid maagdenwas, een soort van hars, bestemd om de reten van de nieuwe woning te dichten, al wat wankelt vast te zetten, alle wanden te vernissen en alle licht buiten te sluiten; want ze werken bij voorkeur in een bijna totale duisternis, waarin ze den weg vinden door middel van hunne samengestelde oogen of misschien van hunne sprieten, die den zetel schijnen te zijn van een nog onbekend zintuig, dat de duisternis betast en meet.

Het leven der bijen

Подняться наверх