Читать книгу Het leven der bijen - Maurice Maeterlinck - Страница 4

I.

Оглавление

Inhoudsopgave

't Is niet mijn bedoeling een verhandeling te schrijven over bijen of bijenteelt. Alle beschaafde landen bezitten er uitstekende, en 't zou noodelooze arbeid zijn die te verdringen. Frankrijk heeft die van Dadant, George de Layens en Bonnier, Bertrand, Hamet, Weber, Clément, abt Collin, enz. De landen waar de Engelsche taal gesproken wordt hebben Langstroth, Bevan, Cook, Cheshire, Cowan, Root en hunne leerlingen. Duitschland heeft Dzierzon, Von Berlepsch, Pollmann, Vogel en vele anderen.

Evenmin zal het een wetenschappelijke monographie zijn over de apis mellifica, ligustica, fasciata enz., of een bundel nieuwe opmerkingen of studies. Ik zal bijna niets zeggen, wat niet een bekende zaak is voor allen, die zich eenigermate met de bijen hebben bezig gehouden. Om dit werk niet te zwaar te maken, heb ik een aantal ervaringen en opmerkingen, die ik gedurende de twintig jaren dat ik mijn aandacht aan de bijen wijd, heb opgedaan en die voor een beperkter kring van speciale liefhebbers interessant zijn, voor een meer technisch werk bewaard. Ik wil eenvoudig wat praten over de "blondes avettes" van Ronsard, zooals men tegen iemand, die het niet kent, spreekt over een voorwerp, dat men zelf kent en liefheeft. Ik hoop de waarheid niet op te sieren of te doen wat Réaumur terecht heeft verweten aan allen, die zich vóór hem hebben beziggehouden met onze honigbijen, dat ze namelijk iets denkbeeldig wonderbaars in de plaats stelden van het reëel wonderbare. Er is veel wonderbaarlijks in den bijenkorf, dat is geen reden om er nog meer aan toe te voegen. Bovendien heb ik het reeds lang opgegeven, in deze wereld een interessanter en schooner wonder te zoeken dan de waarheid zelve, of althans dan de poging van den mensch deze te leeren kennen. Laten we niet trachten de grootheid van het leven in het onzekere te zoeken. Alle dingen waarvan we zeer zeker zijn, zijn zeer groot en tot nu toe is er nog geen enkel, waar we geheel achter zijn. Ik zal dus niets meedeelen, wat ik niet zelf heb waargenomen, of wat zóó algemeen wordt erkend door de klassieke beoefenaars der bijenkunde, dat het noodelooze moeite zou zijn, de waarheid daarvan nog te willen onderzoeken. Mijne taak zal er zich toe bepalen, de feiten op een even stellige, doch eenigermate levendiger manier voor te stellen, er enkele uitvoeriger en vrijere overdenkingen tusschen te mengen, en ze te groepeeren op een eenigszins harmonieuser wijze dan men dat in een gids, een praktische handleiding of wetenschappelijke monographie doen kan. Wie dit boek heeft gelezen, zal nog niet in staat zijn bijen te houden, maar hij zal zoo ongeveer alles weten wat er zekers, interessants, dieps en intiems over de bewoners van den korf bekend is. 't Is maar weinig in vergelijking met hetgeen nog te leeren overblijft.

Alle dwaalbegrippen, die nog altijd op het land en in vele boeken de fabel van de bijenteelt uitmaken, ga ik met stilzwijgen voorbij. Als er omtrent een of ander twijfel, verschil van meening, enkel gissingen bestaan, als ik aan het onbekende kom, dan zal ik het eerlijk zeggen. Ge zult zien, dat wij dikwijls voor het onbekende komen te staan. Behalve de groote waarneembare feiten van hunne staatsinrichting en hunne werkzaamheid, weet men weinig nauwkeurigs omtrent de fabelachtige dochteren van Aristaeus. Hoe langer men ze kweekt, hoe meer men leert inzien, dat men niets weet omtrent de diepten van hun werkelijk bestaan; maar dit is toch een onwetendheid, die beter is dan de onbewuste en welvoldane onwetendheid, welke de kern van onze kennis van het leven uitmaakt, en dit is waarschijnlijk al wat de mensen in deze wereld kan hopen te leeren.

Bestond er reeds een dergelijk werk over de bijen? Ik persoonlijk ken, hoewel ik meen bijna alles te hebben gelezen wat men over hen geschreven heeft, al niet anders in dit genre dan het hoofdstuk, dat Michelet aan hen wijdt aan het slot van Het insekt, en de verhandeling over hen door Ludwig Büchner, den beroemden schrijver van Kracht en Stof, in zijn Geestesleven der dieren.[1] Michelet heeft het onderwerp nauwelijks aangeroerd; wat Büchner betreft, zijn studie is vrij volledig, maar wegens zijn gewaagde mededeelingen, de legendarische trekken en de sedert lang verworpen praatjes, die hij verhaalt, verdenk ik hem, dat hij zijn studeervertrek niet heeft verlaten om zijne heldinnen te ondervragen, en nooit een enkelen van de honderden gonzende korven geopend heeft, die korven, vlammend van vleugel-geschitter, die men moet schenden vóór dat ons instinkt weerklank geeft op hunne geheimen, vóór dat men is doordrongen van de atmosfeer, den geur, den geest, het mysterie van deze vlijtige maagden. Het boek riekt noch naar honig noch naar de bij en heeft het gebrek van vele onzer geleerde boeken, wier conclusies dikwijls voorbarig zijn, en wier wetenschappelijke uitrusting bestaat uit een enorme opeenstapeling onzekere, van allerwege vergaarde anekdoten. Overigens zal ik bij mijn arbeid hem zelden ontmoeten, daar zoowel ons uitgangs- als ons gezichtspunt en ons doel, zeer verschillend zijn.

[1] Wij zouden ook nog de monographie van Kirby en Spence kunnen noemen in hun Inleiding tot de Entemologie, maar deze is bijna uitsluitend technisch.

Het leven der bijen

Подняться наверх