Читать книгу Het leven der bijen - Maurice Maeterlinck - Страница 5

II.

Оглавление

Inhoudsopgave

De bibliographie over de bij (we beginnen met de boeken om er ons spoediger van af te maken en tot den oorsprong zelf van deze boeken te komen) is bijzonder uitgebreid. Van den beginne aan maakte dit vreemde wezentje, dat in een eigen maatschappij leefde, onder zeer ingewikkelde wetten, en dat in het schemerduister zulke wonderen uitvoerde, de nieuwsgierigheid van den mensch gaande. Aristoteles, Cato, Varro, Plinius, Collumelle en Palladius, hebben er zich mee bezig gehouden, zonder nog te spreken van den wijsgeer Aristomachus, die naar het zeggen van Plinius hen acht en vijftig jaren lang waarnam, en van Phyliscus van Thasos, die op woeste plaatsen woonde om niets dan hen te zien, en die "de Wilde" werd bijgenaamd.

Maar dit behoort veeleer tot de legende van de bij en al wat men er uit kan halen, dat wil zeggen bijna niets, is samengevat in den vierden zang van Virgilius' Georgica.

Hare geschiedenis begint eerst in de XVIIde eeuw met de ontdekkingen van den grooten Nederlandschen geleerde Swammerdam. Toch moeten wij hier een weinig bekende bijzonderheid aan toevoegen, deze namelijk, dat vóór Swammerdam een Vlaamsch natuuronderzoeker, Clutius namelijk, eenige belangrijke waarheden had uitgesproken, o.a. dat de koningin de eenige moeder is van haar gansche volk en dat zij de attributen der beide sexen bezit; doch hij had ze niet bewezen. Swammerdam vond de ware methode van wetenschappelijk onderzoek, schiep het mikroskoop, vond de inspuitingen uit als middel om ze tegen bederf te bewaren, ontleedde de bijen voor 't eerst, stelde definitief door de ontdekking van de eierstokken en den eierleider het geslacht der koningin vast, die men tot op dat oogenblik voor een koning gehouden had, en verlichtte op eens door een onverwachten lichtstraal, de gansche staatkunde van den korf, door die op het moederschap te baseeren. En eindelijk maakte hij schetsen en teekende platen van zulk een volmaaktheid, dat ze nog heden dienen om meer dan ééne verhandeling over bijenteelt te illustreeren. Hij leefde in het volle en roezige Amsterdam dier dagen, waar hij het heerlijk buitenleven betreurde, en stierf afgemat van zijnen arbeid op drie en veertigjarigen leeftijd. In een vromen en helderen stijl, met schoone en eenvoudige ontboezemingen van een geloof, dat vreest te wankelen en alles doet strekken tot eere van den Schepper, legde hij zijn waarnemingen neer in zijn groot werk Bijbel der Natuure, dat Boerhave een eeuw later van het Hollandsch in het Latijn liet vertalen onder den titel van Biblia Naturae (Leiden, 1737.)

Huber, in 1750 te Genève geboren, werd reeds in zijn vroegste jeugd blind. Van den beginne aan vol belangstelling voor de waarnemingen van Réaumur, die hij wilde controleeren, vat hij weldra een waren hartstocht op voor deze onderzoekingen, en met behulp van een trouwen, intelligenten dienaar, François Burnens, wijdt hij van nu af aan zijn gansche leven aan de bij. In de geschiedboeken van menschelijk leed en overwinning is niets zoo treffend en zoo vol nuttige wenken voor ons als de geschiedenis van dit geduldig samenwerken, waarbij de een, die slechts onstoffelijk licht opving, door zijnen geest de handen en blikken van den ander leidde, die het werkelijk licht mocht genieten; waarbij hij, die naar men verzekert nooit met eigen oogen een honigraat had aanschouwd, door den sluier dier doode oogen heen, door welken die andere sluier, waarin de natuur alles hult, dubbel dicht voor hem werd, de diepste geheimen ontdekte van het genie, dat die onzichtbare honigraat formeerde, als om ons te leeren, dat er geen toestand bestaat, waarin we voor goed hoeven af te zien van de hoop en van het zoeken naar waarheid. Ik zal niet alles opsommen wat de bijenkunde aan Huber verschuldigd is, 't zal mij gemakkelijker vallen te zeggen, wat ze hem niet verschuldigd is. Zijn Nieuwe waarnemingen over de bijen, waarvan het eerste deel in 1789 geschreven werd in den vorm van brieven aan Charles Bonnet, en het tweede deel eerst twintig jaar later verscheen, zijn nog altijd de rijke en veilige schat waaruit alle bijenkenners putten. Ik geef toe, dat er eenige dwaalbegrippen, enkele onvolledige waarheden in voorkomen: sedert hij zijn boek schreef is men veel verder gekomen in de micrographie, de praktische bijenteelt, de behandeling der koninginnen enz.; maar men heeft geen enkele zijner groote waarnemingen kunnen weerleggen of fouten daarin aanwijzen, ze blijven op dezelfde basis en onaangetast in onze hedendaagsche wetenschap voortbestaan.

Het leven der bijen

Подняться наверх