Читать книгу De Ellendigen (Deel 2 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 1

Boek I.
Waterloo
Eerste hoofdstuk.
Wat er op den weg van Nivelles gevonden wordt

Оглавление

Op een schoonen Mei-morgen van het vorige jaar (1861) kwam een voetreiziger, hij die deze geschiedenis verhaalt, van Nivelles en ging naar La Hulpe. Hij wandelde tusschen twee rijen boomen, over een breeden straatweg, die zich over heuvelen kronkelt, welke achtereenvolgens den weg doen rijzen en dalen, en als ontzaglijke golven vormen. Hij was reeds voorbij Lillois en Bois-Seigneur-Isaac. In het westen zag hij den met leien gedekten kerktoren van Braine-l’Alleud, die den vorm van een omgekeerde vaas heeft. Achter hem lag, op een hoogte, een bosch, en op den hoek van een dwarsweg, naast een vermolmden kruispaal met het opschrift: Ancienne barrière No. 4, lag een herberg, op welker voorgevel geschreven stond: Au quatre vents. Echabeau, café de particulier.

Een kwartier voorbij deze herberg, kwam hij in een klein dal, waarvan het water door een boog onder den weg loopt. De groep van afzonderlijk staande, maar zeer lommerrijke boomen, welke aan de eene zijde van den straatweg het dak vullen, strekken zich aan de andere zijde, over weiden, bevallig maar ordeloos naar Braine-l’Alleud uit. Dáár, ter rechterzijde, aan den kant van den weg, stond een herberg, voor welke men een wagen met vier wielen, een grooten bundel hop-staken, een ploeg, een hoop dorre struiken bij een groene haag, kalk, die in een kuil rookte, en een ladder tegen een oude schuur kon zien. Een jonge deern was bezig een veld te wieden, waar een groot geel biljet, waarschijnlijk de aankondiging van de een of andere kermis-vertooning, in den wind fladderde. Om den hoek der herberg liep, bezijden een waterplas, waarin een troep eenden zwommen, een slecht geplaveid pad door het kreupelhout. De wandelaar sloeg dit pad in.

Na een honderd schreden te hebben gedaan en langs een muur uit de 15de eeuw te zijn gekomen, die in een spitse laag van overdwars gelegde steenen uitliep, bevond hij zich voor een groote gewelfde poort in den strengen bouwstijl van Lodewijk XIV. Een statige voorgevel verhief zich boven deze poort, en was door rechthoekige muren daar genoegzaam mede verbonden. Op de weide voor de poort lagen drie eggen, door welke allerlei Mei-bloemen haar hoofden uitstaken. De poort was gesloten met twee vermolmde vleugeldeuren, waarop zich een oude verroeste klopper bevond.

De zon scheen heerlijk; de takken der boomen huiverden zoo, als zij in Mei plegen te doen, welke huivering eer door de nestjes, die ze bevatten, dan door den wind schijnt te worden veroorzaakt. Een moedig vogeltje, dat waarschijnlijk verliefd was, zat in een grooten boom vroolijk te kwinkeleeren.

De wandelaar bukte en zag, in een steen ter linkerzijde onder aan het rechter voetstuk der poort, een vrij groote ronde holte, die door een bolvormig lichaam scheen voortgebracht te zijn. Juist openden zich de slagdeuren en een boerin kwam naar buiten.

Zij zag den wandelaar en merkte waarnaar hij keek.

„Een Fransche kogel heeft dat gedaan,” zeide zij.

En zij voegde er bij:

„Wat ge dáár, iets hooger, in de deur bij dien spijker ziet, is het gat van een grooten musketkogel. Hij heeft het hout echter niet doorboord.”

„Hoe heet deze plaats?” vroeg de wandelaar.

„Hougomont,” zei de boerin.

De wandelaar richtte zich op. Hij deed eenige schreden en keek over de heggen. Hij zag in de verte door het geboomte een hoogte en op die hoogte iets, dat in de verte een leeuw geleek.

Hij was op het slagveld van Waterloo.

De Ellendigen (Deel 2 van 5)

Подняться наверх