Читать книгу De Ellendigen (Deel 2 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 9
Boek I.
Waterloo
Negende hoofdstuk.
Het onverwachte
ОглавлениеZij waren drie duizend vijfhonderd man sterk. Hun front strekte zich een kwartier ver uit. ’t Waren mannen als reuzen, op kolossale paarden. ’t Waren zes-en-twintig escadrons; en achter zich hadden zij, om hen te ondersteunen, de divisie van Lefèbvre Desnouettes, de keurbende van zeshonderd gendarmes, de jagers der garde, sterk elfhonderd zeven-en-negentig man, en de lanciers der garde, sterk achthonderd tachtig lansen. Zij droegen den helm zonder paardenstaart en een kuras van geslagen ijzer, pistolen in de holsters en een langen rechten pallas. Des ochtends had het geheele leger hen bewonderd, toen zij, te negen uren, onder trompetgeschal en ’t spelen der muziekkorpsen van Veillons au salut de l’Empire, in dichte colonnes, met een hunner batterijen in de flank en een andere in hun centrum, aanrukten, en zich in twee gelederen op den weg tusschen Genappe en Frischemont schaarden en plaats namen in de tweede slaglinie, zoo schrander door Napoleon samengesteld, daar ze aan haar linkereinde de kurassiers van Kellerman en aan haar rechtereinde de kurassiers van Milhaud, om zoo te spreken, als twee ijzeren vleugels had.
De adjudant Bernard bracht hun ’s keizers bevel. Ney trok den degen en stelde zich aan de spits. De ontzaggelijke escadrons geraakten in beweging.
Nu zag men een grootsch schouwspel.
Deze gansche cavalerie daalde, met opgeheven sabels, vliegende vaandels en schallende trompetten, in colonnes van een divisie, gelijktijdig en als één man, met de juistheid van een ijzeren stormram die een bres maakt, van de hoogte van Belle-Alliance, drong in de geduchte diepte, waar reeds zoo velen gevallen waren, verdween er in den kruitdamp, en weder uit die duisternis komende, verscheen zij opnieuw aan de andere zijde van het dal, steeds dicht inééngedrongen, en rende in vollen draf, te midden der schrootwolken, die boven haar losbarstten, tegen de vreeselijke slijkerige helling van den top van Mont-Saint-Jean op. Ernstig, dreigend, onwrikbaar stegen zij; in de tusschenpoozen van het geweer- en kanonvuur hoorde men het geweldig hoefgetrappel. Daar er twee divisiën waren, vormden zij twee colonnes; de divisie Wathier ter rechter-, de divisie Delord ter linkerzijde. In de verte zou men gemeend hebben, twee reusachtige ijzeren slangen te zien, die zich naar den top der hoogte kronkelden. Zij trokken als een wonder midden door den slag.
Niets dergelijks was gezien sedert de inneming der groote redoute aan de Moskowa door de zware cavalerie; Murat ontbrak er, maar Ney bevond er zich weder. Het scheen, dat deze massa een monster ware geworden en slechts één ziel had. Ieder escadron golfde en verhief zich als de ring van een polyp. Men zag hen door de reten van een dichten rooksluier. ’t Was een baaierd van helmen, kreten, sabels, woeste paardensprongen, kanongebulder en trompetgeschal, een geregelde, vreeselijke verwarring, en daarboven de kurassen als de schubben op de hydra.
Deze verhalen schijnen tot een anderen tijd te behooren. Iets, dat hieraan gelijkt, komt in de oude heldendichten voor, die van manpaarden, de oude centauren gewagen, van deze titans met menschengelaat en paardenborst, die in galop den Olympus beklommen; vreeselijk, onkwetsbaar, verheven, goden en dieren tegelijk!
Grillige overeenkomst van getallen: zes-en-twintig bataljons wachtten deze zes-en-twintig escadrons af. Achter den top der hoogte, in de schaduw der bedekte batterij, wachtte de Engelsche infanterie, bestaande uit dertien carré’s, ieder carré van twee bataljons, en in twee liniën, de eerste van zes, de tweede van zeven carré’s, met aangelegde geweren op ’t geen komen zou, rustig, zwijgend en bewegingloos. Zij zag de kurassiers niet, de kurassiers konden haar niet zien. Zij hoorde ’t gedreun van opstijgende menschen. Zij hoorde den nog sterker donder van drie duizend paarden, den dravenden hoefslag, het ritselen der kurassen, het kletteren der sabels en iets als een woeste windvlaag. Een vreeselijke stilte ontstond, toen verscheen eensklaps een lange reeks opgeheven armen met zwaaiende sabels op de heuvelvlakte, en helmen, en trompetten en standaarden, en drie duizend hoofden met grijze knevels, uitroepende: leve de keizer! Al deze cavalerie bereikte de hoogte. ’t Was als ’t begin van een aardbeving.
Maar eensklaps, o ramp! aan de linkerzijde der Engelschen, aan onze rechterzijde, begon de voorste rij der colonne kurassiers onder vreeselijk getier te steigeren. Op het hoogste punt der kruin bespeurden de kurassiers, die van teugellooze woede brandden, om zich in de carré’s en op de kanonnen te storten, tusschen zich en de Engelschen een groeve, een diepte. ’t Was de holle weg van Ohain!
’t Was een ontzettend oogenblik. De afgrond lag dáár twee vademen diep, tusschen zijn weerzijdsche glooiing, stijf voor de hoeven der paarden; het tweede gelid drong het eerste er in, en het derde het tweede; de paarden steigerden, wierpen zich achteruit, vielen op den rug met de vier pooten in de lucht, verpletterden en wierpen hun ruiters af; ’t was onmogelijk terug te gaan; de geheele colonne was slechts één werptuig, en de ingespannen kracht om de Engelschen te verpletteren, verplette de Franschen; de ontzettende laagte kon eerst overgetrokken worden toen ze gevuld was; ruiters en paarden stortten er hals over kop in, vermorzelden elkander en vormden in dezen kolk slechts één vleeschklomp; toen deze kuil vol levende menschen was, vertrad men ze, en de rest ging er over. Schier een derde der brigade Dubois stortte in dien afgrond.
Hier begon het verlies van den veldslag.
Een plaatselijke overlevering, die blijkbaar overdrijft, zegt, dat twee duizend paarden en vijftienhonderd menschen in den hollen weg van Ohain begraven werden. Onder dit cijfer zijn waarschijnlijk al de andere lijken begrepen, welke den dag na het gevecht in den poel geworpen werden.
Vóór dat Napoleon deze charge der kurassiers van Milhaud beval, had hij het terrein opgenomen, maar den hollen weg niet kunnen zien, die op het plateau van den heuvel zelfs geen streep vertoonde. Evenwel door de kleine witte kapel, op den hoek van den weg van Nivelles oplettend gemaakt, had hij den gids Lacoste omtrent eene mogelijke hindernis, die hier zou kunnen bestaan, ondervraagd. De gids had ontkennend geantwoord. Men zou dus bijna kunnen zeggen, dat dit hoofdschudden van een boer het ongeluk van Napoleon veroorzaakt heeft.
Nog andere noodlottige omstandigheden moesten zich hierbij voegen.
Was het mogelijk, dat Napoleon dezen slag won? Wij antwoorden: neen! Waarom? Uithoofde van Wellington? Uithoofde van Blücher? neen. Uithoofde van God.
Dat Bonaparte te Waterloo overwinnaar zou zijn, lag niet meer in de wet der negentiende eeuw. Er bereidde zich een andere reeks van gebeurtenissen voor, waarin voor Napoleon geen plaats was. De kwade wil der gebeurtenissen had zich reeds sinds lang geopenbaard.
’t Was tijd dat deze sterke man viel.
Het overmatig gewicht van dezen man op het menschelijk lot, verstoorde het evenwicht. Dit enkel individu woog meer dan de geheele massa. Wanneer de geheele menschelijke levenskracht zich in een enkel hoofd samentrok, wanneer de wereld aan het genie van één mensch overgelaten was, zou het doodelijk voor de beschaving zijn, zoo zulks lang duurde. Het oogenblik was gekomen, dat de onverzettelijke hoogste rechtvaardigheid tusschenbeide kwam. ’t Is mogelijk, dat de beginselen en oorzaken, die op regelmatige wijze het evenwicht in de zedelijke, zoowel als in de stoffelijke wereld teweegbrengen, zich beklaagden. Het rookend bloed, stapels van lijken, schreiende moeders zijn vreeselijke beschuldigers. Wanneer de aarde aan eenig overwicht lijdt, is er een geheimzinnig gerucht in de duisternis, dat door den afgrond gehoord wordt.
Napoleon was bij het oneindige aangeklaagd, en zijn val was besloten.
Hij hinderde God.
Waterloo is geen veldslag; ’t is een omkeering van ’t gelaat der wereld.