Читать книгу De Ellendigen (Deel 2 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 15
Boek I.
Waterloo
Vijftiende hoofdstuk.
Cambronne
ОглавлениеVoor den overdreven kieschkeurigen Franschen lezer mag het schoonste woord, ’t welk een Franschman wellicht ooit gesproken heeft, niet herhaald worden. ’t Is verboden het verhevene in de geschiedenis te vermelden.
Voor onze rekening en gevaar overtreden wij dit verbod.
Er was dus onder deze reuzen een titan, Cambronne.
Zulk een woord te zeggen en dan te sterven, wat is er grootscher! want te willen sterven is sterven, en ’t is de schuld van dezen man niet, dat hij het schrootvuur overleefd heeft.
De man die den slag bij Waterloo heeft gewonnen is niet de vluchtende Napoleon; ’t is niet Wellington, die te vier uren terugtrekt, te vijf uren wanhopend is; ’t is niet Blücher, die niet gestreden heeft; de man die den slag bij Waterloo heeft gewonnen is Cambronne.
Door zulk een woord den donder neer te slaan die u doodt, dit is overwinnen.
Dit den rampspoed te antwoorden, dit aan het noodlot te zeggen, dit voetstuk aan den toekomstigen leeuw te geven, dit antwoord toegeworpen aan den nachtregen, den verraderlijken muur van Hougomont, den hollen weg van Ohain, de vertraging van Grouchy, de komst van Blücher; in het graf ironisch te zijn, zoo te handelen dat men zal staande blijven, na gevallen te zijn, in twee lettergrepen de Europeesche coalitie te beschimpen, den koningen dit door de Cesars reeds gekende present aan te bieden, van het laagste woord het verhevenste te maken, Waterloo met een vastenavond-scherts te besluiten, Leonidas met Rabelais aan te vullen, deze overwinning in een uiterste woord, dat niet genoemd mag worden, samen te vatten, terrein te verliezen en de geschiedenis te behouden, na zulk een bloedbad de lachers aan zijn zijde te hebben – dit is verheven – ontzaggelijk.
’t Is den bliksem hoonen. ’t Bereikt de verhevenheid van Eschylus.
Het woord van Cambronne heeft de uitwerking van een breuk: het breekt de verachting; het breekt den trots. Wie heeft overwonnen? is ’t Wellington? Neen. Zonder Blücher was hij verloren. Is ’t Blücher? Neen. Zoo Wellington niet was begonnen, had Blücher niet kunnen eindigen. Deze Cambronne, die eerst in het laatste uur verschijnt, deze onbekende soldaat, dit oneindig kleine van den oorlog, gevoelt dat er een logen in een rampspoed is – dubbel grievend; en op ’t oogenblik dat hij er door in woede is, biedt men hem deze bespotting – het leven! Waarom zou hij zich inhouden? Zij zijn dáár, al de koningen van Europa, de gelukkige veldheeren, de donderende Jupiters; zij hebben honderd duizend zegevierende soldaten; en achter de honderd duizend een millioen; hun kanonnen gapen, hun lonten vlammen; zij hebben de keizerlijke garde en de groote armee onder den voet; zij hebben Napoleon verpletterd, alleen Cambronne blijft over; niemand is er om te protesteeren dan deze nietige aardworm. Hij zal protesteeren. En hij zoekt een woord, evenals men een wapen zoekt. Gal komt bij hem op, en die gal is het woord. Tegenover deze ontzaggelijke en toch middelmatige zegepraal, tegenover deze overwinning zonder overwinnaars, richt zich deze wanhopige op; hij lijdt er het verschrikkelijke, maar betuigt er het nietige van; hij doet meer dan ze te bespuwen; en onder de bezwijking van getal, kracht en stof, vindt hij in de ziel een uitdrukking: verwerping. Wij herhalen ’t, dit te zeggen, dit te doen, dit te vinden is overwinnaar zijn.
De geest der groote dagen kwam in dien onbekenden man op dit noodlottig oogenblik. Cambronne vindt het woord voor Waterloo gelijk Rouget de l’Isle de Marseillaise vindt, door ingeving van boven. Een straal van den hemelstorm schiet door deze mannen; zij huiveren, en de een zingt den zwanenzang, de ander spreekt het verheven woord. Dit woord van reusachtige verachting werpt Cambronne, niet enkel in naam van het keizerrijk, Europa toe, ’t zou weinig zijn; hij werpt het, in naam der revolutie, het verleden toe. Men hoort hem en herkent in Cambronne de ziel der oude reuzen. ’t Is alsof Danton spreekt, of Kleber brult.
Op het woord van Cambronne antwoordt de Engelsche stem: vuur! de batterijen vlamden, de heuvel beefde, al deze metalen monden braakten een laatste vreeselijk vuur; een geweldige rookwolk, flauw door de opgaande maan beschenen, golfde daarheen, en toen de damp verdween was er niets meer. Het vreeselijk overschot was vernietigd; de garde was dood. De vier muren van de levende schans lagen ter aarde; met moeite onderscheidde men hier en daar een trilling onder de lijken; alzoo sneefden de Fransche legioenen, grooter dan de Romeinsche, te Mont-Saint-Jean op de met regen en bloed gedrenkte aarde, in het donkere koren, ter plaatse waar thans Jozef, de postiljon van Nivelles, te vier uren des morgens, fluitend en vroolijk zijn paard zweepende, voorbij rijdt.