Читать книгу De Ellendigen (Deel 2 van 5) - Victor Hugo, Clara Inés Bravo Villarreal - Страница 10

Boek I.
Waterloo
Tiende hoofdstuk.
Het bergvlak van Mont-Saint-Jean

Оглавление

Ter zelfder tijde als de holle weg had ook de batterij zich vertoond.

Zestig kanonnen en de dertien carré’s verpletterden de kurassiers om zoo te spreken uit de dichtste nabijheid. De onverschrokken generaal Delord maakte voor de Engelsche batterij den militairen groet.

De gansche vliegende artillerie der Engelschen had zich in galop in de carré’s begeven. De kurrassiers hadden zelfs den tijd niet, een oogenblik in den adem te schieten. De ramp in den hollen weg had hen gedecimeerd, maar niet ontmoedigd. ’t Waren mannen die, bij vermindering van getal, in moed toenamen. Alleen de colonne Wathier had door de ramp geleden; de colonne Delord, welke Ney links had doen zwenken, alsof hij een hinderlaag vermoedde, was ongedeerd aangekomen.

De kurassiers wierpen zich op de Engelsche carré’s. Spoorslags, met lossen teugel, de sabel tusschen de tanden, de pistolen in de vuist vielen zij aan.

In de veldslagen zijn oogenblikken, die de ziel des menschen zoodanig verharden, dat zij in den soldaat slechts een beeld en in het vleesch slechts steen ziet. De Engelsche bataljons, schoon op zulk een woedende wijze aangevallen, hielden onbewegelijk stand.

’t Was een vreeselijk moment.

Alle fronten der Engelsche carré’s werden tegelijkertijd aangevallen. Een woest geweld woedde tegen hen. De koele infanterie bleef pal en onverwrikt. Het eerste gelid ontving met gebogen knie de kurassiers op de bajonetten, het tweede gelid schoot op hen; achter het tweede gelid laadden de kanonniers hun stukken; het front van het carré opende zich, liet een uitbarsting van schroot door en sloot zich weder. De kurassiers beantwoordden dit door zich op de carré’s te werpen. De zware paarden steigerden, braken door de gelederen, sprongen over de bajonetten en vielen als gevaarten in ’t midden dier vier levende muren. De kogels maakten openingen in de kurassiers, de kurassiers maakten bressen in de carré’s. Geheele rijen menschen werden vermorzeld onder de paarden. De bajonetten doorboorden de buiken dezer centauren. Hierdoor ontstonden de afzichtelijkste wonden, welke men misschien nimmer elders gezien heeft. De door deze verwoede cavalerie verminkte carré’s, trokken zich samen, zonder te wankelen. Hun schroot was onuitputtelijk en woedde onder de aanvallers. Het gezicht van dat gevecht was gruwelijk. De carré’s waren geen bataljons meer, ’t waren kraters; de kurassiers waren geen cavalerie meer, ’t was een orkaan. Ieder carré was een vulkaan, door een wolk bestormd; de lava streed tegen den bliksem.

De uiterste rechtercarré die het meest van alle was blootgesteld, werd bij den eersten schok schier geheel vernield. Het bestond uit het 75e regiment hooglanders. De doedelzakspeler, in ’t midden van het carré op een trom gezeten, in diepe onoplettendheid, zijn droefgeestige oogen neergeslagen, die vol van de herinnering aan zijn wouden en meren waren, speelde met de pibroch onder den arm de liederen van zijn bergen, terwijl men rondom hem elkander vernielde. Deze Schotten stierven, terwijl ze aan Ben Lothian dachten, evenals de Grieken met de gedachte aan Argos stierven. De pallas van een kurassier hieuw den arm af die den pibroch vasthield, en deed de muziek zwijgen door den muzikant te dooden.

De kurassiers, die betrekkelijk weinig talrijk waren, zijnde door de ramp in den hollen weg zeer verminderd, hadden hier schier het geheele Engelsche leger tegen zich; zij vermenigvuldigden zich echter daar ieder man voor tien gold. Intusschen weken eenige Hanoveraansche bataljons. Wellington zag dit en dacht aan zijn cavalerie. Zoo Napoleon in ditzelfde oogenblik aan zijn infanterie had gedacht, zou hij den slag gewonnen hebben. Dit verzuim was zijn groote, noodlottige misslag.

Eensklaps voelden de aanvallende kurassiers zich aangevallen. De Engelsche cavalerie was hun in den rug. Vóór hen stonden de carré’s, achter hen Somerset; Somerset, dat wil zeggen de veertienhonderd dragonders der garde. Somerset had aan zijn rechterzijde Dornberg met de Duitsche lichte ruiterij en aan zijn linkerzijde Trip met de Belgische karabiniers; de kurassiers, in den flank en in het front van voren en van achteren aangevallen door de infanterie en cavalerie, moesten aan alle zijden het hoofd bieden. Wat kon ’t hun schelen – zij waren een wervelwind. De dapperheid was onbeschrijfelijk.

Buitendien hadden zij achter zich de immer donderende batterij. Alleen op deze wijze was ’t mogelijk, dat deze mannen in den rug gekwetst werden. Een hunner kurassen, bij ’t linker schouderblad door een kogel doorboord, bevindt zich bij de verzameling in ’t museum van Waterloo.

Voor zulke Franschen werden niets minder dan zulke Engelschen vereischt.

’t Was geen gevecht meer, ’t was een schaduw, een razernij, een duizelende dwarreling van zielen en moed, een orkaan van bliksemende zwaarden. In een oogenblik waren van de veertienhonderd garde-dragonders slechts achthonderd over; Fuller, hun luitenant-kononel, sneuvelde. Ney ijlde met de lanciers en de jagers van Lefèbvre Desnouettes toe. De vlakte van Mont-Saint-Jean werd genomen, hernomen, en weder genomen. De kurassiers verlieten de cavalerie, om naar de infanterie terug te keeren, of liever, deze gansche ontzaglijke massa’s grepen en hielden elkander zonder dat de een den ander losliet. De carré’s stonden immer pal. Zij werden twaalf keeren bestormd. Vier paarden werden onder Ney gedood. De helft der kurassiers bleef op de vlakte. Deze strijd duurde twee uren.

Het Engelsche leger was er geweldig door geschokt. Er is geen twijfel, of de kurassiers, zoo zij niet bij den eersten aanval door de ramp in den hollen weg verzwakt waren geworden, zouden het centrum over hoop geworpen en de overwinning beslist hebben. Deze buitengewone cavalerie verstomde Clinton, die Talavera en Badajoz had gezien. Wellington, die voor drie vierde gedeelte overwonnen was, bewonderde als een held, en zeide halfluid: splendid! (prachtig).

De kurassiers vernietigden zeven carré’s van de dertien, namen of vernagelden zestig kanonstukken, en veroverden op de Engelsche regimenten zes vaandels, welke drie kurassiers en drie jagers der garde den keizer bij de hoeve van la Belle Alliance brachten.

Wellingtons toestand was verergerd. Deze buitengewone veldslag was als een tweegevecht tusschen twee verwoede gekwetsten, die wederzijds, steeds strijdend en weerstand biedend, al hun bloed verliezen. Wie van beiden zal het eerst vallen?

De worsteling op het bergplat werd voortgezet.

Tot hoe ver de kurassiers zijn geweest, weet niemand te zeggen. Zeker is het, dat den dag na het gevecht een kurassier en zijn paard, beiden dood, tusschen het houtwerk der weegbrug voor de voertuigen te Mont-Saint-Jean werden gevonden, dat is ter plaatse waar de vier straatwegen van Nivelles, Genappe, la Hulpe en Brussel elkander kruisen. Deze ruiter was door de Engelsche gelederen heen gebroken. Een der mannen, die dit lijk wegvoerden, woont nog te Mont-Saint-Jean. Hij heet Dehaze, en was destijds achttien jaar oud.

Wellington voelde zich wankelen. De krisis was nabij.

De kurassiers waren niet geslaagd, in zooverre ’t hun niet gelukt was het centrum te breken. Nu beide partijen het bergvlak bezet hadden, was niemand er uitsluitend meester van, terwijl het grootste gedeelte in allen geval in ’t bezit der Engelschen was gebleven. Wellington had het dorp en het hoogste deel der vlakte; Ney had slechts den top en de glooiing. Van weerszijden scheen men in dien noodlottigen bodem vastgeworteld te zijn.

De verzwakking der Engelschen scheen echter onherstelbaar. Het verlies van dat leger was ontzettend. Aan den linkervleugel vroeg Kempt versterking. – „Ik heb ze niet,” antwoordde Wellington; „dat hij bezwijke!” – Schier in dezelfde minuut vroeg Ney – een zonderlinge samenloop, die de uitputting der beide legers schetst – infanterie aan Napoleon, en Napoleon riep: „Infanterie! Van waar zou ik ze halen? Meent hij dat ik ze kan maken?”

Het Engelsche leger had evenwel het meest geleden. De verwoede aanvallen dezer geweldige escadrons met ijzeren kurassen en stalen harnassen hadden de infanterie vermorzeld. Eenige mannen om een vaandel duidden de plaats van een regiment aan; sommige bataljons werden nog slechts door een kapitein of luitenant gecommandeerd; de divisie-Alten, die reeds bij la Haie-Sainte zoo geducht geleden had, was schier geheel vernietigd; de moedige Belgen der brigade Van Kluze lagen in het koren langs den weg van Nivelles gezaaid; er was schier niets over van de Hollandsche grenadiers, die in 1811 in onze gelederen Wellington in Spanje bevochten, en in 1815 weder met de Engelschen vereenigd Napoleon bestreden. Het verlies aan officieren was aanzienlijk. Lord Uxbridge, die den volgenden dag zijn been liet begraven, had de knie verbrijzeld. Waren in dezen strijd der kurassiers aan de zijde der Franschen Delord, l’Héritier, Colbert, Dnop, Travers en Blancard buiten gevecht gesteld, aan de zijde der Engelschen waren Alten en Barne gekwetst, Delancey, Van Meeren, Ompteda gesneuveld, de staf van Wellington gedecimeerd, en Engeland had het slechtste deel in deze bloedige schaal. Het 2e regiment der garde te voet had vijf luitenant-kolonels, vier kapiteins en drie vaandrigs verloren; het eerste bataljon van het 30e regiment infanterie had vier-en-twintig officieren en honderd twaalf soldaten verloren, van het 79e Bergschotten waren vier-en-twintig officieren gekwetst, achttien officieren en vierhonderd vijftig soldaten gesneuveld. Het geheel Hanoversche huzarenregiment van Cumberland, met zijn kolonel Hacke aan ’t hoofd, had vóór het gevecht den teugel gewend en vluchtte door het bosch van Soignes, het bericht der nederlaag tot Brussel verspreidende. De kolonel werd later gevonnist en afgezet. De artillerietrein, de voortreinen, de bagagewagens, de ziekenwagens vol gekwetsten namen, toen zij de Franschen zagen veld winnen en het bosch naderen, daarin de vlucht. Van Vert-Coucou tot Groenendaal, langs een uitgestrektheid van bijna twee uren in de richting van Brussel, was er een ongelooflijk gedrang van vluchtelingen, zooals nog levende getuigen heugt. De schrik was zoo groot, dat hij den prins van Condé te Mechelen en Lodewijk XVIII te Gend bereikte. Uitgezonderd de zwakke reserve, die achter de ambulance, in de hoeve van Mont-Saint-Jean, was geëchelonneerd, en de brigaden Vivian en Vandeleur, die aan den linkervleugel stonden, had Wellington geen cavalerie meer. Een aantal batterijen waren gedemonteerd. Deze feiten zijn door Siborne erkend; en Pringle, die de ramp overdrijft, zegt zelfs, dat het Engelsch-Hollandsch leger tot vier-en-dertig duizend man was ingekrompen. De „ijzeren hertog” bleef kalm, maar zijn lippen waren verbleekt. De Oostenrijksche commissaris Vincent, de Spaansche commissaris Alava, die bij den Engelschen staf den veldslag bijwoonden, hielden den hertog voor verloren. Te vijf uren zag Wellington op zijn horloge, en men hoorde hem deze sombere woorden mompelen: „Blücher, of de nacht!”

’t Was omstreeks dit oogenblik, dat een verwijderde lijn van bajonetten op de hoogten, in de richting van Frischemont schitterde.

Hier begint het keerpunt van dit reusachtige drama.

De Ellendigen (Deel 2 van 5)

Подняться наверх