Читать книгу Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal - L. A. te Winkel - Страница 13

Verdere regels omtrent de klinkers en tweeklanken.

Оглавление

7. Aau of au.—De spelling flaauw, gaauw enz. vertegenwoordigt eene uitspraak, die volstrekt niet meer de algemeene is, maar in het oor der meeste beschaafde lieden hoogst onaangenaam klinkt. De meest algemeene uitspraak doet een klank hooren, die tusschen aau en ou in ligt, en die in de woorden dauw, kauw, heraut, reeds in de spelling erkend was. Het is juister en regelmatiger, die spelling ook in de andere woorden te volgen, en aau voorgoed door au te vervangen. Wij schrijven daarom blauw, flauw, gauw, nauw, nauwelijks enz. (Grondbeg. § 74).

8. Ie en i.—De lange of gerekte i-klank wordt steeds door ie voorgesteld, in opene lettergrepen evenzeer als in geslotene; men schrijft zoowel die-nen, die-ren, kie-zen met ie, als dien, dier, kies. Daarom verwerpen wij de spelling substanti-ven, anti-ke, Israëli-ten enz., als niet overeenstemmende met substantief, antiek, Israëliet enz., noch met de algemeen gebruikelijke schrijfwijze mortieren, officieren, kommiezen, valiezen, en schrijven regelmatig motieven, substantieven, antieken, republieken, Israëlieten, Mennonieten enz. (Grondbeg. § 82).

9. Daarentegen is de klank, die door ie voorgesteld wordt, te lang en te zwaar voor toonlooze lettergrepen, om welke reden reeds de gebruikelijke spelling de enkele i in afgodisch, Israëlitisch, predikant, muzikant, voorschreef. Wij spellen dienovereenkomstig ook historisch, geographisch, fabrikant, republikein, Jezuïtisme, motiveeren enz. met de enkele i, met verwerping van de bij sommigen gebruikelijke schrijfwijze historiesch, fabriekant, fabriekaat, Jezuietisme enz. (Grondbeg. § 82 en 84).

10. Slechts in den uitgang ie, van woorden als balie, linie, malie, olie, tralie enz., komt ie in eene toonlooze lettergreep voor. Het meervoud dier woorden wordt gespeld: baliën, liniën, maliën enz. (of balies, linies, malies). Deze spelling dagteekent uit den tijd toen ie nog algemeen als een tweeklank werd uitgesproken, en kan dus als regelmatig beschouwd worden. Doch niet te verdedigen is de gebruikelijke spelling der meervouden harmoniën, melodiën, reliquiën, die geheel anders klinken dan baliën enz. Wij spellen daarom de meervouden der woorden op ie op twee wijzen, naar gelang ie toonloos is of den klemtoon heeft, en schrijven: baliën, traliën, oliën, enz.; maar harmonieën, reliquieën enz., in overeenstemming met drieën, knieën, tweeën, zeeën. Zoo dan ook genieën, van genie, in onderscheiding van geniën, mv. van genius. (Grondbeg. § 83).

11. Ie en ij.—De ij was oorspronkelijk eene lange i en luidde vroeger algemeen, gelijk nog in sommige gewesten, als ii of ie. Toen zij den ei-klank aannam, had dit ook plaats bij vreemde woorden als bijbel, mijter, pijl, tijger, praktijk, fabrijk, kolijk, muzijk enz. Sommige dezer woorden hebben later hun vroegeren i-klank hernomen, ofschoon men desniettemin voortging ze met ij te schrijven. Die spelling is thans verkeerd, nu de uitspraak der ij veranderd is. Daarom vervangen wij in al de laatstgenoemde woorden de ij door ie, en schrijven fabriek, katholiek, koliek, muziek. (Grondbeg. § 86).

12. Toen de tweeklank in den hedendaagschen klinker ie (i) en de lange i in ij (ei) overging, hadden er verschillende verwarringen plaats, en begon men ook aan gerief, harmonie, poëzie, koffie enz., den ij-klank te geven en dus te spellen: gerijf, harmonij, poëzij, koffij enz. Nu men van die uitspraak teruggekomen is, behoort men ook die schrijfwijze te laten varen, en overeenkomstig de ware uitspraak gerief, harmonie, poëzie en koffie (evenals balie en tralie) te spellen. (Grondbeg. § 86).

13. In de namen der maanden Januarij, Februarij, Junij, Julij, bestaat een dergelijke strijd tusschen klank en letterteeken; wij schrijven daarom Januari, Februari, Juni, Juli, in overeenstemming met de uitspraak en met de Latijnsche spelling Januari voor Januarii enz. (Grondbeg. § 87).

14. Ei en ij.—Eene dergelijke verwarring als tusschen ie en ij heeft bij ei en ij plaats gegrepen in de woorden sacristijn, karwei (zaad) en malvezei. Wij schrijven overeenkomstig de afleiding malvezij, sacristein, nevens sacristij, en karwij (zaad), dat in oorsprong niet minder dan in beteekenis verschilt van karwei (werk). (Grondbeg. § 88).

15. Ee en ei, oo en oi.—Men is gewoon aan de e in het woord heer (leger) een klank te geven, die het naast aan den tweeklank ei komt; daarom onderscheiden wij dit woord ook door de spelling van heer als persoonsnaam, en schrijven overeenkomstig de uitspraak: heir, heiren, heirscharen.—Ofschoon de vocaalklank in oir (erfgenaam, Fr. hoir) niet van die in oor (lichaamsdeel) verschilt, en de spelling met oi derhalve in strijd is met de uitspraak, zoo hebben wij gemeend om de doelmatigheid, d. i. hier om de duidelijkheid, de gebruikelijke onregelmatige spelling te moeten behouden in een zoo zeldzaam voorkomend woord als oir, dat onder den vorm oor niet terstond zou herkend worden. (Grondbeg. § 91).

16. De toonlooze e voor de achtervoegsels -ling, -lijk en -loos.—Wanneer een der achtervoegsels -ling, -lijk en -loos achter een stam gevoegd wordt, die niet uitgaat op een klinker of op eene der vloeiende letters l, n en r, of op eene toonlooze lettergreep, dan ontstaat er in de uitspraak tusschen den stam en het achtervoegsel vanzelf eene toonlooze e, die gewoonlijk ook in het schrift wordt uitgedrukt, b. v. in doopeling, goddelijk, goddeloos. Dichters—en ook prozaschrijvers—onderdrukken die e echter niet zelden, en schrijven godlijk, godloos, en zelfs zeedlijk en eindloos, van zede en einde. Het is evenwel niet raadzaam in prozastijl te dezen aanzien willekeurig te werk te gaan, dewijl zulks eene verbastering der uitspraak ten gevolge zou kunnen hebben. Wij hebben ons daarom de volgende regels gesteld:

De toonlooze e blijft achterwege:

1. Wanneer het grondwoord eindigt op een klinker of een tweeklank; b. v. in tweeling, drieling, vrijling, kruiling, kwalijk, leelijk, oolijk en vroolijk. In vrijelijk echter kan de e niet worden gemist, die in de uitspraak altijd gehoord wordt; en nevens de regelmatige vormen moeilijk en verfoeilijk zijn ook moeielijk en verfoeielijk in gebruik.

2. Wanneer het grondwoord eindigt op eene l of r, of wel op eene n, die voorafgegaan wordt door een helderen klinker of een tweeklank; b. v. in groenling, billijk, begeerlijk, bekoorlijk, persoonlijk, aanzienlijk, pijnlijk, doelloos, verwaarloozen enz. Wordt de n door een korten klinker voorafgegaan, dan zijn de beide vormen, met en zonder e, even goed, b. v. manlijk en mannelijk, beminlijk en beminnelijk. Het gebruik maakt echter onderscheid tusschen zinloos (zonder zin) en zinneloos (buiten zijne zinnen).

3. Wanneer het grondwoord eindigt op eene toonlooze lettergreep, onverschillig met welken medeklinker deze sluit: b. v. adellijk, eigenlijk, geduriglijk, koninklijk, bodemloos enz.

4. Wanneer het grondwoord eindigt op eene g, die als ch wordt uitgesproken; b. v. in behaaglijk, ontzaglijk, heuglijk, genoeglijk, welvoeglijk enz. De uitlating der e strekt hier om aan de g den verscherpten klank te verzekeren, en dus de spelling met de uitspraak in overeenstemming te brengen.

In prozastijl is het niet raadzaam de e weg te laten achter de zachte medeklinkers b, d en g (als g, niet als ch uitgesproken); b. v. niet uit onhebbelijk, dadelijk, dagelijks, degelijk enz., daar de spelling onheblijk, daadlijk, daaglijks, deeglijk, tot de verkeerde uitspraak onheplijk, daatlijk, daachlijks, deechlijk aanleiding zou geven. (Grondbeg. § 112).

Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal

Подняться наверх