Читать книгу Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal - L. A. te Winkel - Страница 9

Regels, geheel of gedeeltelijk op den vorm der woorden gegrond.

Оглавление

Inhoudsopgave

38. Samengestelde woorden volgen het geslacht van het laatste lid, indien zij eene soort beteekenen, waarvan het geheele geslacht door het achterste lid wordt aangeduid; is dit het geval niet, dan kan het woord een ander geslacht hebben. Zoo zijn gebedenboek, handboek, kerkboek, leerboek, leesboek, schoolboek O., omdat die woorden voorwerpen aanduiden, die behooren tot het geslacht van dingen, die boek heeten, welk woord op zich zelf staande O. is. Daarentegen is roodvonk, eene ziekte, maar geen bijzondere soort van vonk, onzijdig, niettegenstaande vonk V. is. Maankop volgt dan alleen het manl. geslacht van kop, als het op een kop of zaadhuisje van eene papaver ziet; moet het de geheele plant of eene menigte planten aanduiden, of wel het slaapmiddel dat uit het sap getrokken wordt, dan verliest kop zijne beteekenis en verandert het geslacht van het woord; in het eerste geval wordt het V., in het laatste O. genomen.

De regel lijdt geene uitzonderingen, dan alleen bij kerkhof dat O. genomen wordt, niettegenstaande hof in de hier bedoelde beteekenis M. is.

Oogenblik, O., wordt gewoonlijk, maar ten onrechte, als uitzondering opgegeven; het behoort tot dezelfde soort van woorden als roodvonk en maankop. Een oogenblik beteekent niet meer een blik (M.) der oogen, maar de kleine tijdruimte, die voor zulk eenen oogenblik gevorderd wordt. Vergel. § 37.

39. Het geslacht van vele afgeleide woorden hangt óf geheel óf ten deele af van het achtervoegsel, waarmede zij gevormd zijn; daarom kan het achtervoegsel in vele gevallen een hulpmiddel wezen om het geslacht te herkennen. Zoo zijn alle woorden met -heid en -ij, als waarheid, kleedij, dieverij, V. In de meeste gevallen echter moet de beteekenis of de aard van het grondwoord, of wel beide, tevens in rekening worden gebracht. Zoo is -uw in schaduw enz. een vrouwel. achtervoegsel; doch baljuw is om de beteekenis natuurlijk M. Het geslacht der vroegere verkleinwoorden op -el hangt af van het geslacht van het grondwoord, zie § 35. De woorden op -er zijn M., wanneer zij van werkwoorden zijn gevormd en een werktuig aanduiden. Ontbreekt eene dezer beide voorwaarden, dan kan het woord een ander geslacht hebben. Kaper (muts) b. v., van het znw. kap afgeleid, is V., kaper (roofschip) daarentegen, van het ww. kapen gevormd, is M.; leger, ofschoon van liggen, gelegen, is geen werktuig, maar ook O. Het achtervoegsel -dom, oudtijds -doem, is eigenlijk een M., -schap eigenlijk een V. zelfst. nw.; desniettemin zijn de meeste woorden op -dom, als heiligdom, hertogdom, en sommige op -schap, als gereedschap, gezelschap, enz., onzijdig.

Uit een en ander blijkt, dat er slechts weinige achtervoegsels zijn, waaraan onder alle omstandigheden een bepaald geslacht eigen is. Men kan echter de volgende regels stellen:

40. -aar, dat doorgaans manl. persoonsnamen vormt, behoudt ook bij levenlooze voorwerpen het M. geslacht, b. v. in beukelaar, boezelaar, hazelaar, makelaar (soort van balk). Het vrouwel. bakelaar (baccae lauri) eindigt niet op het achtervoegsel -aar, en is dus geene uitzondering.

41. -aard vormt bijna uitsluitend manlijke persoonsnamen; daarom is ook mutsaard (takkebos) M.

42. -age vormt vrouwelijke woorden, als kijvage, stoffage. Alleen bosschage en dierage worden onzijdig gebruikt, omdat men daarbij aan bosch en dier denkt.

43. -dom vormt abstracte en concrete naamwoorden. De abstracte, als adeldom, eigendom (in den zin van recht om te bezitten), maagdom, wasdom, zijn manlijk; de concrete, als eigendom (in den zin van bezitting), heiligdom, hertogdom, prinsdom, priesterdom, zijn onzijdig. Van de woorden, bij welke de abstracte en concrete opvattingen in elkander vloeien, is rijkdom M., en zijn christendom, jodendom, pausdom en dergelijke benamingen van godsdienstige gezindheden O.

44. -e, als achtervoegsel, is V., b. v. in genade, koude, ronde, zonde, behalve in vrede, M., einde, O., in den manl. persoonsnaam heere, en in de gemeenslachtige woorden bode en getuige. Daarom zijn ook de woorden, welke nog een vorm op -e nevens zich hebben, V., als reisreize, wijswijze.—Dat de buigingsuitgang -e der bijv. nw., die als zelfst. nw. gebezigd worden, b. v. in de blinde, het goede, geheel iets anders is dan het achtervoegsel -e, behoeft nauwelijks vermelding.

45. -el geeft aan de namen van vruchten, als eikel, appel, het M. geslacht; ook vormt het van werkw. manl. benamingen van werktuigen of middelen om de werking te verrichten, b. v. beitel (van bijten, beet, oudt. beit), gordel, griffel, hevel (van heffen), klepel (van kleppen), lepel (van leppen), prikkel, stekel, sleutel, teugel (van tiegen, toog), vleugel.—Over het geslacht der verkleinwoorden op -el zie boven, § 35.

46. -en, achter een klinker en eene l of r verkort tot n, in sommige woorden door eene s of z versterkt tot -sem of -zem, vormt M. woorden. Daarom kan men den regel stellen, dat de woorden op -em, -lm en -rm M. zijn, b. v. adem, asem, bezem, deesem, helm, darm, storm enz. Scherm echter is O.—Palm (vlakke hand, lengtemaat en kruid) en uniform, die V. zijn, maken als vreemde woorden geene eigenlijke uitzondering; en evenmin bloem en kiem, voorheen bloeme en kieme, welke dus met -me, niet met -em, gevormd zijn.

47. -en heeft geen bepaald geslacht: regen is M., haven V., bekken O., enz.

48. -er, achter den praesensstam der werkw. gevoegd, vormt M. woorden, als gieter, snuiter, stamper enz. Woorden op eene andere wijze gevormd kunnen V. en O. zijn, als de haver, het water enz.

49. -erd komt alleen bij M. woorden voor, als blafferd (register), mosterd.

50. -heid vormt louter V. woorden, als goedheid, waarheid, menschheid, kindsheid.

51. -ie, als Nederlandsch achtervoegsel, is V., b. v. balie, bezie, merrie.

52. -ie, als vreemd achtervoegsel, zoowel met als zonder den klemtoon, maakt vrouwelijke woorden; b. v. harmonie, poëzie, lelie, menie. Uitgezonderd zijn het concilie, het evangelie en het genie, voor vernuft of vernuftig mensch, tegenover de genie als benaming van een wapen in het leger.

53. -ij vormt vrouwelijke woorden, als dieverij, maatschappij enz., zonder uitzondering, dan alleen dat schilderij in den gemeenzamen stijl ook O. gebruikt wordt.

54. -ing is van tweeërlei oorsprong: 1) het oorspronkelijke achtervoegsel -ing, dat met eene voorgevoegde l het gelijkbeteekenende -ling vormt; en 2) een ander -ing, oudtijds -ung. Het eerste diende ter vorming van manl., het laatste van vrouwel. woorden. Nu beide eensluidend geworden en de geslachten verloopen zijn, is het bij jongere woorden niet altijd uit te maken, met welk der beide achtervoegsels men te doen heeft. Thans gelden de volgende regels:

De persoonsnamen op -ing en -ling zijn M., als koning, loteling, ouderling; of gemeensl., als drenkeling, leerling enz.

De woorden op -ing en -ling zijn M., wanneer zij de benamingen zijn van dieren of van voorwerpen, die een afgerond geheel uitmaken, als vruchten, munten enz., b. v. bunzing, gieteling, haring, paling, spiering, groenling, kruiling, pippeling, wildeling, penning, schelling, zilverling, beuling, duimeling, krakeling, teerling. Hiertoe behooren ook enteling en zaailing, als benamingen van planten, elk op zich zelve genomen. Ketting en rotting, die vreemde woorden zijn en dus niet met het achterv. -ing gevormd, hebben echter door het voorbeeld der bovenstaande woorden insgelijks het M. geslacht aangenomen.

Doch de woorden op -ing en -ling zijn V., wanneer zij stoffen aanduiden, als zuring en scheerling, benamingen van planten, doch niet als individuen, maar als stoffen gedacht; kammeling, kibbeling (afval van zoutevisch). Uitgezonderd is honing (of honig), dat steeds als M. gebezigd wordt, en messing, dat als de naam van een metaal O. is. Uit § 15 volgt, dat ook de namen van visschen, die op -ing eindigen, V. worden, wanneer men de visch als stof beschouwt: versche haring, vette paling eten enz.

De woorden op -ing, gevormd van werkwoorden en eene werking aanduidende, zijn V., als dwaling, roeping, regeering, tering, wandeling, verovering enz. Zij behouden dit geslacht ook wanneer zij concreet worden genomen, gelijk b. v. helling, kleeding, lading, regeering voor de regeerende personen, wandeling voor de plaats, waar gewandeld wordt.

55. -nis (eigenlijk -n-is) vormt vrouwelijke znw., als bekentenis, belijdenis, geheimenis, vergiffenis enz. Zoo ook vuilnis, dat echter in den gemeenzamen vorm vullis als O. gebezigd wordt.—Vonnis is O.; en zoo ook gewoonlijk getuigenis, dat nochtans in deftigen stijl ook met het vrouwelijke geslacht in gebruik is.

56. -schap is eigenlijk een vrouwel. znw. en vormt dus in ’t algemeen V. woorden, als boodschap, blijdschap, eigenschap, gemeenschap, ridderschap enz. Uitgezonderd zijn de volgende onzijdige:

1) De namen van waardigheden of betrekkingen, waaraan rechten en plichten verbonden zijn, als burgemeesterschap, koningschap enz.

2) De namen van landstreken, als heemraadschap, landschap, waterschap. Zoo ook het graafschap, in ’t algemeen; doch waar sprake is van het gebied der oude graven van Zutfen, is het oorspronkelijke geslacht bewaard gebleven en zegt men de graafschap, V.

3) De woorden genootschap, gereedschap, gezantschap en gezelschap.

57. -sel maakt O. woorden, als baksel, deksel enz.; doch stijfsel wordt thans algemeen V. genomen.

58. -te vormt van bijv. nw. vrouwelijke woorden, als duurte, gedaante, gemeente, hoogte enz.; van znw., te gelijk met voorvoeging van ge, onzijdige, als gebergte, gedierte, gesternte.

59. De woorden, door aanhechting van het voorvoegsel ge van stammen van werkw. gevormd, als gebed, gedraaf, geloop enz., zijn O.

Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal

Подняться наверх