Читать книгу Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal - L. A. te Winkel - Страница 5
Voorbericht voor den eersten druk.
ОглавлениеDe regeling der spelling voor het Nederlandsch Woordenboek, die onlangs door ons tot stand werd gebracht, heeft bij onze taalgenooten in Noord en Zuid een gunstiger onthaal gevonden dan wij ooit hadden durven vermoeden. Terwijl wij aanvankelijk geene andere bedoeling hadden dan de schrijfwijze vast te stellen, die in het Woordenboek zou worden gevolgd, is het ons weldra gebleken, dat de herziening onzer orthographie ook in ruimeren kring haren invloed zou doen gevoelen. De oude spelling, die in 1804 bij besluit van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek was ingevoerd, en die tot voor weinige jaren, ondanks de heftige bestrijding door Bilderdijk en zijne volgelingen, bijna algemeen in gebruik was gebleven, begon bij het jongere geslacht meer en meer tegenstand te vinden. De gebreken, die haar aankleefden, werden door den vooruitgang der wetenschap telkens duidelijker in het licht gesteld. Allen, die zich eenigermate met taalstudie onledig hadden gehouden, gevoelden zich afkeerig van het voortsukkelen in de oude sleur, waartegen hunne betere overtuiging op zoo menig punt in verzet kwam. Maar ook het groote publiek, dat zich weinig om taalkunde bekommerde en zich van de gebreken der spelling geene rekenschap gaf, kon toch op den duur geen vrede hebben bij den bestaanden toestand, omdat de regeling van 1804 slechts een deel der spelquaestiën had beantwoord, en de lastigste vraagstukken, die telkens te pas kwamen, onaangeroerd had gelaten, als b. v. het al of niet aaneen schrijven van woorden en uitdrukkingen, de keuze der verbindingsklanken tusschen de twee leden eener samenstelling, het gebruik van het koppelteeken, de scheiding der woorden bij het afbreken, de spelling der bastaardwoorden, enz. Omtrent al deze punten bleef bij voortduring onzekerheid bestaan. Ieder moest trachten zich zoo goed mogelijk te redden; nergens was eenig richtsnoer te vinden. Vandaar een onophoudelijk weifelen en wankelen, even onaangenaam en hinderlijk in de practijk, als schadelijk voor den waarachtigen bloei der taal, wier welbegrepen belang in de eerste plaats eene ordelijke regelmaat en vastheid van spelling vereischt. Vooral op het onderwijs moest deze staat van zaken uiterst belemmerend werken; en dat bezwaar was niet gering, want een goed en degelijk onderricht in de moedertaal wordt algemeen erkend als de beste steun der nationale beschaving. Geen wonder, dat men met verlangen uitzag naar eene herziening, die alle twijfelachtige punten zou omvatten en de eenparigheid op een hechten grondslag vestigen door het opvolgen van de lessen der taalkunde, naar de eischen van het standpunt, dat die wetenschap in onze dagen bereikt heeft.
Onder zulke omstandigheden is het licht te verklaren, dat de pogingen der Redactie van het Woordenboek in de belangstelling van het publiek eene krachtige aanmoediging en ondersteuning mochten vinden. Na rijp overleg met andere beoefenaars onzer taal, na nauwkeurige overweging van alle zwarigheden en bedenkingen, werd eindelijk de spelling voor het Woordenboek bepaald. Het was daarbij ons streven, aan den eenen kant zooveel mogelijk de voorschriften der wetenschap in acht te nemen, en aan de andere zijde de onloochenbare rechten van het gevestigde gebruik niet te miskennen. Wij hielden ons overtuigd, dat eene zoogenaamde radicale herziening, die geheel van theoretische beginselen uitging en het bestaande niet in rekening bracht, noodwendig òf volkomen onpractisch en onbruikbaar moest wezen, òf wel hoogst noodlottig zou werken op de ontwikkeling en beschaving der taal, die eene gemeenschappelijke bezitting der natie is, en waarin dus de grammaticus, zelfs waar het alleen den uiterlijken vorm betreft, slechts met de grootste behoedzaamheid die wijzigingen mag aanbrengen, die hij gebiedend noodzakelijk acht. De ondervinding heeft onze handelwijze niet gelogenstraft. Het Koninklijk Besluit, waarbij de spelling van het Nederlandsch Woordenboek in België voor het onderwijs in de staatsscholen en voor de stukken, van de Regeering uitgaande, is vastgesteld; de eenparigheid, waarmede zij aanstonds door de Vlaamsche schrijvers aangenomen en in de Vlaamsche dagbladen ingevoerd werd; de bereidwilligheid van zoovelen hier te lande om de nieuwe spelregels tot de hunne te maken en door hun voorbeeld aan te bevelen; bovenal de bijzondere belangstelling, die de zaak bij onze vaderlandsche onderwijzers heeft opgewekt: dit alles getuigt genoegzaam, dat de door ons gevolgde beginselen inderdaad niet onpractisch zijn geweest en kans hebben goede vruchten te dragen. Dat onze spelling ook bestrijders heeft gevonden, is niet meer dan natuurlijk. Dit is het lot van iedere herziening, welke zaak zij ook betreft, en het ingewikkelde—ten deele onoplosbare—vraagstuk der orthographie zal wel altijd aanleiding geven tot verschil van meeningen en wenschen. Inzonderheid is dit het geval met de spelling der bastaardwoorden, het onderwerp dat aan sommigen den meesten aanstoot heeft gegeven, en dan ook uit den aard der zaak zooveel speelruimte laat aan individueele beschouwingen, dat eenparigheid van inzicht hier niet kan bestaan. De bestrijding van onze gevoelens was ons dus evenmin onverwacht als onwelkom. Het onderzoek mag nimmer afgesloten worden, en aan niemand is het gegeven de waarheid, die het doel van ons aller streven is, anders dan bij benadering te bereiken. Het zijn vooral de verdedigers van het volstrekte behoud en de voorstanders eener algemeene en radicale hervorming, die zich over onze spelregeling ontevreden of onvoldaan hebben getoond. De eersten klagen dat wij te ver, de anderen dat wij niet ver genoeg zijn gegaan. Bij zoo verschillende standpunten was dit voor beiden wel niet anders mogelijk; maar evenmin mogelijk is en blijft het voor ons, ook na alles wat over de quaestie in het midden is gebracht, de grondbeginselen, waarvan zij uitgaan, als de ware te erkennen, en hetzij van eene “versteende spelling”, hetzij van eene algeheele omkeering van het bestaande, eenig heil voor de taal te verwachten.
Wij hebben ons verplicht geacht—en reeds voor eenige maanden bereid verklaard—aan het verlangen van hen, die de spelling van het Woordenboek wenschen aan te nemen, te gemoet te komen door het leveren van een practisch hulpmiddel, waarbij men zal kunnen te rade gaan, om in ieder voorkomend geval de toepassing te leeren kennen van de regelen, in de Grondbeginselen breedvoerig ontvouwd. Aan die belofte voldoen wij thans door de uitgave van deze Woordenlijst voor de spelling.
Om werkelijk bruikbaar te zijn voor het doel, waartoe zij bestemd was, moest deze lijst op breeder schaal aangelegd worden, dan gewoonlijk met dergelijke werkjes het geval is. Het boekje moest het antwoord bevatten op alle vragen, die zich, voor zoover de spelling en de geslachten betreft, bij het schrijven onzer moedertaal kunnen voordoen. Wij mochten dus de samengestelde woorden niet achterwege laten, want juist de bepaling der verbindingsletters tusschen de beide leden eener samenstelling en de vraag, in hoeverre de woorden, die een vereenigd begrip aanduiden, al dan niet aaneen geschreven behooren te worden, maakt een voornaam gedeelte van onze spelregeling uit.
Wij hebben ons derhalve in het algemeen tot regel gesteld, alle woorden op te nemen, samengestelde en afgeleide zoowel als grondwoorden, met uitzondering alleen van diegene, bij welke iedere aanwijzing volstrekt overbodig zou wezen. Het getal echter van deze laatste, die achterwege konden blijven, was niet gering. Het omvatte al die samenstellingen, wier beide deelen elk afzonderlijk op hunne plaats voorkomen, terwijl het geheele woord hetzelfde hoofdbegrip uitdrukt als het laatste lid, en dus ook hetzelfde geslacht behoudt. Woorden als burgerrecht, huisdeur, houthandel, korenmolen, taalkennis, vuurwerk enz. behoefden geene opzettelijke vermelding. Doch zoodra het eerste lid der samenstelling òf eenige verandering heeft ondergaan, òf uit den blooten stam van een werkwoord bestaat, die geen zelfstandig woord uitmaakt, òf wel bij de verbinding met het tweede lid een tusschenklank vereischt, moet het woord in zijn geheel worden opgenomen. Latafel en veerkracht mochten niet ontbreken, omdat la van lade en veer van veder in vorm verschilt. Aan leesboek, schrijftafel enz., kwam eene plaats toe, omdat lees en schrijf, de stammen der werkwoorden lezen en schrijven, op zichzelve niet bestaan; aan handelwijze, strijdbijl enz., omdat zij niet van de znw. handel en strijd, maar van de stammen der werkwoorden handelen en strijden gevormd zijn. Eikeboom, ossetong, hondenhok, rattenkruit, eierstruif, runderpest, manspersoon, vaderlandsliefde enz., moesten vermeld worden om de ingevoegde klanken e, en, er, of s, tusschen welke de keuze niet zelden twijfelachtig zijn kan. Evenzoo wanneer het samengestelde woord een ander hoofdbegrip uitdrukt dan het laatste lid, of daarvan in geslacht verschilt, al zijn ook de beide leden in den vorm onveranderd gebleven. Zoo is b. v. een melkbaard geen baard, en een losbol geen bol, maar beide zijn benamingen van personen geworden; een pijlstaart is geen staart, maar een vogel; een drievoet geen voet, maar een zetel op drie voeten. Zoo is het woord visch meestal en wortel altijd mannelijk, maar panvisch en veenwortel zijn vrouwelijk, als collectieve benamingen. Al deze en dergelijke woorden moesten afzonderlijk worden aangeteekend, en evenzeer die oneigenlijke samenstelligen, als hoogeschool, grootvorst, nimmermeer, overoud, voorgoed, ternauwernood enz., waarbij het noodig was te doen opmerken, dat zij eene eenheid uitmaken en dus aaneen behooren geschreven te worden.
Ook in het opnemen der meest gebruikelijke bastaardwoorden moesten wij met eenige ruimte te werk gaan, om de toepassing der beginselen, die wij in dit deel der spelling hebben aangenomen, in de bijzonderheden te doen kennen. Men zal daaruit bespeuren, dat wij de rechten der gastvrijheid milder en onbekrompener opvatten dan sommige sprekers op het Rotterdamsche Congres hebben gedaan; dat wij de vreemdelingen, die geen misbruik maken van ons vertrouwen, volgaarne in ons midden toelaten; hen geheel als burgers erkennen, zoodra zij getoond hebben dit te begeeren; maar hen ook, in het tegenovergestelde geval, vrijlaten zich te vertoonen in hunne nationale kleederdracht, die hun zoo goed staat, in plaats van hun, ongastvrij en onwellevend, een Nederlandsch gewaad op te dringen, dat niet voor hunne leden geschapen is.
Een aantal woorden, in deze lijst voorkomende, zal misschien bij menigeen bevreemding wekken, en zeker aan velen onbekend zijn. Wij mochten ze echter niet weglaten. Het zijn meerendeels kunstwoorden, tot het zeewezen of tot verschillende neringen en ambachten betrekking hebbende, namen van dieren en planten, en dergelijke. Aan die minbekende uitdrukkingen eene verklaring toe te voegen, scheen hier overbodig, omdat het boekje niet bestemd is om gelezen, maar om nageslagen te worden, en niemand een woord zal naslaan, ten einde zich van de spelling of het geslacht te overtuigen, dan wanneer hij dat woord en zijne beteekenis reeds kent. Alleen ter onderscheiding van gelijkluidende woorden, of waar een zelfde woord, in twee verschillende opvattingen, een verschillend geslacht aanneemt, of waar, om welke reden ook, eenige misvatting ontstaan kon, was eene korte aanduiding noodig, om te doen zien welk woord of welke beteekenis door ons bedoeld werd.
Bij ieder woord is al datgene aangeteekend, wat men behoort te weten om de spelling ook in de verbogene en afgeleide vormen te kennen: bij de zelfst. naamwoorden het geslacht, alsmede de meervoudsvorm en het verkleinwoord, waar die beide gebruikelijk zijn; bij de bijvoegl. naamwoorden de verbogen vorm, zoo dikwijls daarbij eenige twijfel bestaan kon, en tevens de trappen van vergelijking, voor zooverre de beteekenis die toelaat en het gebruik ze erkent; eindelijk bij de werkwoorden de sterke of zwakke vervoeging, het gebruik van het hulpwoord hebben of zijn, en de aanwijzing, waar dit te pas kwam, of zij scheidbaar of onscheidbaar worden gebezigd.
In de bepaling van de geslachten der naamwoorden zijn wij meermalen afgeweken van de opgaven, in vroegere woordenboeken en woordenlijsten te vinden. Geen onderwerp uit onze spraakkunst heeft misschien tot zooveel willekeur en verwarring aanleiding gegeven. Het was volstrekt noodzakelijk hier naar orde en regelmaat te streven, en dáár althans, waar het geslacht onzeker en door het gebruik niet genoegzaam bepaald was, zelfstandig eene keuze te doen in overeenstemming met de gezonde beginselen, die hier behooren te gelden, en die de taal zelve, bij oplettende waarneming, duidelijk genoeg aanwijst. Ten einde ons te vrijwaren tegen de verdenking, als hadden wij ons in dit opzicht—op gelijke wijze als onze voorgangers—aan willekeur schuldig gemaakt, laten wij hier eene opzettelijke beschouwing volgen over de regeling der geslachten, waarin wij rekenschap geven van de beginselen, die ons tot richtsnoer hebben verstrekt.
Aan eene vroegere belofte getrouw, geven wij hier tevens een beknopt overzicht van de door ons aangenomen spelregels, in zooverre zij van de tot hiertoe gebruikelijke schrijfwijze afwijken, of de gapingen in het vroegere stelsel aanvullen. Voor het gemak van den lezer, die zich aan onze spelling wenscht aan te sluiten, zal zulk eene korte schets niet ondienstig zijn. Vooral voor het onderwijs in de lagere en middelbare scholen kan zij haar nut hebben.
Ondanks al de moeite en zorg, door ons aan dit boekje besteed, is het niet vrij gebleven van leemten en gebreken, niet wel te vermijden bij den overvloed der behandelde stof, waarbij ook de nauwlettendste aandacht somtijds te kort schoot. In eene eerste proeve van zulk eene meer volledige woordenlijst, waarvoor de bouwstof ten deele uit het hoofd moest aangevuld worden, is het licht te begrijpen, dat een aantal woorden ontbreken, die volgens ons plan moesten opgenomen zijn. Wat wij reeds hebben opgeteekend, kan bij een mogelijken herdruk zijne plaats vinden. Gelukkig zijn er weinig woorden onder, wier gemis eenige ongelegenheid kan veroorzaken. De enkele, waarbij dit het geval is, hebben wij aan het slot als aanhangsel medegedeeld, en daaraan tevens eene opgave toegevoegd van die misstellingen, die ons in het oog zijn gevallen. Het overige moge men welwillend verschoonen.
Bij een arbeid, die in een betrekkelijk korten tijd moest worden voltooid, viel er niet aan te denken om den rijken schat der voor het Woordenboek verzamelde bouwstoffen geregeld na te zien en te vergelijken. Het is licht mogelijk—en zelfs waarschijnlijk—dat onze meening omtrent de spelling of het geslacht van enkele woorden eenige wijziging zal ondergaan, naarmate wij die papieren gaandeweg onderzoeken. Eens voor al zij daarom aangemerkt, dat wij deze Woordenlijst geenszins beschouwen als voor ons zelven in ieder onderdeel verbindend. Waar wij dwalingen ontdekken, zullen wij die aanstonds herstellen. De uitgave van het Woordenboek, die ons verplicht elk woord op zijne beurt te wikken en te wegen, zal tevens het beste middel zijn, om den hier geleverden voorlooper allengs aan te vullen en te verbeteren.
Wij hebben een aangenamen plicht te vervullen, door erkentelijk het aandeel te vermelden, dat onze geachte vriend Dr. W. Bisschop in de samenstelling van dit werkje heeft genomen. Mochten wij hem reeds sinds lang waardeeren als een wakker medearbeider aan de verzameling der bouwstoffen voor het Woordenboek, altijd volvaardig om ter bevordering van de belangen onzer taalkunde de behulpzame hand te bieden, thans vooral heeft hij ons met de meeste heuschheid en met onvermoeibaren ijver ter zijde gestaan, en inzonderheid krachtig bijgedragen om onze Woordenlijst zoo volledig mogelijk te maken. Zonder zijnen bijstand zou deze arbeid nog vrij wat meer tijd aan het Woordenboek ontroofd hebben. Wij brengen hem openlijk onzen oprechten dank voor hetgeen wij aan zijne vriendschappelijke medewerking verschuldigd zijn.
Er blijft ons niets overig dan ons leedwezen te betuigen, dat de vervaardiging van dit boekje zulk eene stremming in de bewerking van het Woordenboek heeft veroorzaakt. Een kostbare tijd van vier maanden is, met al zijne drukte en inspanning, wel niet—zoo wij hopen—voor de goede zaak verloren gegaan, maar toch voor het hoofdwerk ongebruikt gebleven. Ultra posse nemo obligatur; het is niet mogelijk twee dingen te gelijk te doen, die beide den geheelen mensch vorderen. Mogen onze landgenooten, ter wille van het gemak dat hun deze Woordenlijst aanbiedt, de onvermijdelijke vertraging in de uitgave van onzen lexicographischen arbeid voor lief nemen. Gelukkig hebben wij thans alle bijkomende werkzaamheden, die het Woordenboek noodzakelijk vereischte, voorgoed ten einde gebracht. Van nu af aan kan onze zorg onverdeeld aan de hoofdzaak gewijd zijn. Wij durven haar dus in het vervolg een geregelder en vlugger voortgang voorspellen.
D. V. en T. W.
Leiden, 22 November 1865.