Читать книгу Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal - L. A. te Winkel - Страница 18
De keelletters g, ch en k.
Оглавление27. De geadspireerde keelklank, gevolgd door eene t, die tot dezelfde lettergreep behoort, wordt, zonder op de afleiding te letten, overeenkomstig de uitspraak, met ch geschreven, b. v. in acht, biecht, dracht, gewicht, gezicht, jacht, klacht, lucht, nacht, plecht, plechtig, plicht, recht, rechter, richten, slecht, tocht, vlucht, zucht enz., en zoo ook in geslacht en licht, in alle beteekenissen, niettegenstaande een aantal der genoemde woorden van stammen met g zijn gevormd, als dracht, jacht, klacht enz. van dragen, jagen, klagen.
Daarentegen blijft de g in de regelmatige vervoeging der werkwoorden, wier stam op g eindigt, en in de zelfst. nw. door achtervoeging van -te gevormd van bijvoegl. nw. op g; b. v. in draagt, jaagt, klaagt, pleegt, weegt, ligt (van liggen), zoogt, zuigt enz., en in laagte, leegte, droogte, hoogte, vroegte, ruigte, menigte enz., waarin de t steeds tot de volgende lettergreep te behoort.
De onvolm. verledene tijden der onregelmatige werkw. brengen, mogen en plegen behooren met ch te worden gespeld: bracht, brachten, mocht, mochten, placht, plachten, en zoo ook het verl. deelw. gebracht; dewijl de t daarin in alle vormen blijft. Daarentegen behoort men brengt, moogt, pleegt met g te schrijven, omdat de t niet wordt aangetroffen in de overige vormen van den tegenw. tijd: breng, brengen, mag, mogen, pleeg, plegen.
Evenzoo is de spelling Aagt en aagtappel regelmatig, dewijl de t in deze verkorte vormen slechts toevallig op de g volgt, maar er in den onverminkten vorm Agatha door eene a van gescheiden is.
Het opvolgen dezer regels maakt een einde aan eene der lastigste onderscheidingen, die de gebruikelijke spelling met zich bracht, en aan de willekeur, die daarbij heerschte. Zoo schreef zij o. a. ligt en regt voor, ofschoon die woorden niet in verband staan met eenig woord, waarin eene g voorkomt. Daarentegen gaf zij aan geslacht, tucht, tuchtigen de ch, hoewel deze woorden met slag en toog, togen samenhangen. (Grondbeg. § 94).
28. Onze g had oudtijds denzelfden klank als de Fransche g in grand, garde, en was dus toen eene zachte k, gelijk zij thans eene zachte ch kan genoemd worden. Wanneer zij als sluitletter door eene n wordt voorafgegaan, b. v. in tang, ring, dan heeft zij nog een zweem van haar vroegeren klank behouden en gaat dientengevolge alsdan dikwijls over in k, b. v. in koninklijk van koning, aanvankelijk van aanvangen, jonkheer van jong enz. Het is daarom strijdig met ons taaleigen, aan eene sluitende g, door eene n voorafgegaan, den klank eener zachte ch te geven, en haar in tang, tangen, ding, dingen, enz. zóó uit te spreken als in aangaan, ingetogen, ongelukkig enz. Daarom vervangen wij ng door nk in al die gevallen, waarin de spelling met ng meer bijzonder tot de verkeerde uitspraak aanleiding kan geven, namelijk in koninkrijk, jonkheid, lankmoedig, en in de verkleinwoorden op -je, gevormd van woorden op -ing, wanneer deze lettergreep toonloos is, als in koninkje, woninkje, rottinkje, kettinkje enz.
Wanneer -ing door eene toonlooze lettergreep wordt voorafgegaan en dus zelf den halven klemtoon heeft, gelijk b. v. in wandeling, teekening, dan wordt het verkleinwoord door aanhechting van -etje gevormd: wandelingetje, teekeningetje enz., evenals tangetje, ringetje, tongetje enz. (Grondbeg. § 98).
29. Sedert de ch achter de s in het midden en aan het einde der woorden stom geworden is, b. v. in tusschen, menschen, disch, visch enz., heeft men haar ingelascht in sommige woorden, waar zij door de afleiding niet gevorderd wordt. In bijv. nw. als gansch, heesch en andere is zulks eenigermate te rechtvaardigen (Grondbeg. § 123), maar niet bij torschen, waarin de ch volstrekt geen nut doet en met de afleiding strijdt. Wij spellen daarom torsen zonder ch.
30. Ten behoeve der duidelijkheid blijven wij, evenals in de gebruikelijke spelling geschiedt, nog (daarenboven, tot nu toe) van noch (ook niet) onderscheiden, ofschoon ook het eerstgenoemde woord volgens de afleiding eene ch behoorde te hebben. In nochtans echter, ofschoon uit nog dan samengesteld, geven wij de voorkeur aan de ch, vermits wel deze scherpe keelletter, maar niet de zachte g, den overgang der d van dan in de t van tans heeft kunnen veroorzaken, en het woord voor ons gevoel eene eenheid geworden is, waarbij aan de samenstellende deelen niet meer gedacht wordt, zoodat hier alleen de uitspraak behoort gevolgd te worden.
31. De gebruikelijke spelling Dingsdag berust op eene bedorven uitspraak, en maakt van den derden dag der week ten onrechte een dag der (rechts)gedingen. Daar de betere uitspraak Dinsdag op vele plaatsen nog in gebruik is, hebben wij gemeend dezen minder verbasterden vorm te moeten verkiezen. Wij schrijven derhalve Dinsdag, want het woord is eigenlijk Diesdag, d. i. aan den oorlogsgod Die of Diu gewijd, met ingelaschte n, gelijk in kinkhoest uit kiekhoest. (Grondbeg. § 128).