Читать книгу Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal - L. A. te Winkel - Страница 17
De vloeiende letters l en n.
Оглавление24. Reeds vanouds bestonden er een aantal samenstellingen met middel, als middelpunt, middellinie enz. In den laatsten tijd is men begonnen ook met midden samen te stellen, en naast middeleeuwen en middelpunt ook middeneeuwen, middenpunt enz. te schrijven. Daar nu de beteekenis van middel en midden in al die woorden volkomen dezelfde is, en de eene vorm niet welluidender dan de andere klinkt, bestaat er geene reden om nu zus dan zoo te schrijven. Wij spellen daarom consequent: middeleeuwen, middelevenredig, middelpunt, Middelnederlandsch enz., in overeenstemming met middeldeur, middellandsch, middellijf, middellijn, middelmaat, middelmatig, middelmuur, middelpad, middelschot, middelsoort, middelstand enz., waarin men nooit midden aantreft. (Grondbeg. § 114).
25. Het manl. achtervoegsel -ing (zie Gesl. § 54) wisselde oudtijds af met den uitgang -ig, die nog in honig voorkomt. De vorm honing, die in de spreektaal de gebruikelijkste is, heeft dus evenveel recht van bestaan als honig. Daarom achten wij ons verplicht beide vormen, zoowel honing, honingraten enz., als honig, honigraten enz., te erkennen.
26. De spelling der verkleinwoorden met eene n, als: boekjen, huisjen, kopjen, schoteltjen, boekjens, huisjens, kopjens, schoteltjens, stilletjens, zachtjens, is strijdig met de beschaafde uitspraak niet alleen, maar ook met de meeste dialecten. Wij schrijven daarom overeenkomstig de meest algemeene uitspraak: bankje, boekje, bloempje, huisje, kopje, stilletjes, warmpjes, zachtjes, zoetjes enz. zonder n.
Anders is het gelegen met de verkleinwoorden op -ken of -ke. Deze zijn verouderd en worden alleen nog in den kanselstijl en in sommige dialecten gebezigd, en dan meestal met n uitgesproken. Wij schrijven om die reden kindeken, jongsken, dochterken enz., te meer daar de beschaafde uitspraak de n volstrekt eischt in allengskens en zachtkens. In gemeenzamen stijl evenwel, waar -ken stijf zou klinken, zien wij geen bezwaar in boekske, penningske enz. (Grondbeg. § 119).