Читать книгу Anna Karenina - Leo Graf Tolstoy - Страница 10

VII.

Оглавление

Inhoudsopgave

Precies om vier uur steeg Lewin voor den zoölogischen tuin uit de droschke en sloeg met kloppend hart den weg in naar de ijsbergen en de rijbaan, ten volle gerustgesteld haar daar te zullen aantreffen, want hij zag het rijtuig der Tscherbatzky's voor de poort wachten. 't Was een helder vriezende dag, voor den ingang stond een langen rij droschken, sleden en gendarmen. Onder de menigte wandelaars kwam hem een bekende tegen, die hem iets toeriep, Lewin herkende hem in het geheel niet. Hij kwam in de nabijheid der sneeuwbergen en hoorde het rammelen der kettingen, waarmede de sleden de hoogten op- en afgetrokken werden, het stommelen der naar beneden glijdende sleden en vroolijke stemmen. Na nog enkele schreden gegaan te zijn, stond hij bij de ijsbaan en herkende terstond te midden van alle schaatsenrijders haar.

Zij stond aan de overzijde in gesprek met een andere dame. Oogenschijnlijk was er niets bizonders aan haar, noch in haar houding, noch in haar kleeding, maar voor Lewin was het even gemakkelijk haar onder die menigte uit te vinden als een roos onder brandnetels.

"Zou ik werkelijk op het ijs durven gaan en haar naderen?" dacht hij; de plaats, waar zij stond, scheen hem een ongenaakbaar heiligdom, en een oogenblik stond hij op het punt om weer heen te gaan. Hij moest zich alle geweld aandoen om het ijs te betreden en vermeed het haar lang aan te zien, als ware zij de zon, maar even als deze zag hij haar toch, zonder tot haar op te zien.

Op dezen tijd van den dag placht zich hier een clubje onder elkander bevriende menschen te vermaken; in Lewins oogen waren die allen hoogst gelukkig, daar ze in haar nabijheid waren; en toch reden ze haar allen zeer onverschillig voorbij, spraken eens met haar en schenen zich, zonder verder acht op haar te slaan, over het spiegelgladde ijs en het heerlijke weder te verheugen.

Nicolai Tscherbatzky, Kitty's neef, zat met korte jas en nauwe broek en schaatsen onder de voeten op een bank en riep, zoodra hij Lewin gewaar werd, dezen toe:

"Aha, de champion der schaatsenrijders! Sedert wanneer hier? Waar hebt ge de schaatsen?"

"Ik heb er geen meegebracht," antwoordde Lewin, zeer verwonderd over zich zelf, dat hij in haar tegenwoordigheid zoo onbevangen spreken kon. Hij gevoelde, dat de zon hem naderde.

Zij had juist een wending gemaakt en reed nu de kleine, hooggeschoeide voetjes eenigszins stijf houdende, voorzichtig op hem toe. Een jongen in Russisch kostuum, die geweldig met de armen zwaaide en wiens neus bijna den grond raakte, joeg haar voorbij.

Zij reed tamelijk onvast, nam de handen uit den mof, die aan een koord om haar hals hing, om er mede te balanceeren, en hield haar blik strak op Lewin, dien zij herkend had, gericht, terwijl zij, half verheugd over de ontmoeting en half verlegen over haar onbeholpenheid, hem toelachte.

Door een zwenking reed zij vlak tegen Tscherbatzky aan, hield zich aan dezen vast en knikte Lewin lachend toe. Zij was nog schooner, dan hij zich voorgesteld had.

"Zijt gij reeds lang hier?" vroeg zij en stak hem de hand toe.

"Ik dank u," voegde zij er bij, toen hij haar haar zakdoek, die gevallen was, weergaf.

"Ik—nog maar kort … gister—ik meen van daag—ben ik gekomen!" antwoordde Lewin, die in zijn opgewondenheid haar vraag niet dadelijk begreep. "Ik was bij u aan huis," voegde hij er bij. Bij de herinnering aan het doel van zijn bezoek werd hij verlegen en bloosde.

"Ik wist niet, dat gij zoo goed schaatsen reedt!"

Zij beschouwde hem oplettend, als wilde zij de reden van zijn verlegenheid uitvorschen. "Zulk een lof van u zegt veel, want uw goede naam als eerste schaatsenrijder is hier bewaard gebleven," hernam zij en klopte met de kleine gehandschoende hand de sneeuw van den mof.

"Ja, vroeger was ik een hartstochtelijk liefhebber en deed mijn best er een matador in te worden."

"Ik geloof, dat ge alles met hartstocht doet," sprak zij lachend. "Ik zou u gaarne eens zien rijden. Neem spoedig een paar schaatsen, dan zullen wij eens samen rijden."

"Samen, met haar te zamen?" dacht hij en sprak luide: "Ik zal ze terstond aandoen." Haastig verwijderde hij zich om er een paar machtig te worden.

"Wat zijt gij lang niet hier geweest," sprak de baanveger, terwijl hij hem de ijzers aangespte. "Er was na u geen zoo'n meester in 't rijden! Zitten ze zóó goed?"

"Ja goed, goed, alles goed," zeide Lewin, een gelukkig lachje, dat onwillekeurig zijn gelaat verhelderde, terug dringend. "Ja!" dacht hij, "dit is leven, dit is geluk! Zal ik het haar terstond zeggen? Neen, nu durf ik er haar niet van spreken, nu ik zoo gelukkig ben, gelukkig door de hoop, maar dan? Maar ik moet, ik wil het toch doen! Weg met alle zwakheid!"

Nu stond hij op zijn schaatsen, trok den overjas uit en gleed zonder de geringste inspanning over de gladde vlakte, alsof zijn wil alleen zijn bewegingen versnelde en vertraagde of er de richting aan gaf. Bevangen naderde hij haar, maar haar vriendelijk lachje schonk hem moed. Zij reikte hem de hand en zij gingen naast elkander, allengs hun vaart versnellend; maar hoe sneller zij reden, hoe vaster hij den druk harer hand in de zijne voelde.

"Met u had ik het gauwer geleerd," sprak zij, "met u voelt men zich zoo zeker."

"Ik gevoel mij ook zoo zeker, als gij op mij steunt," antwoordde hij en schrok tegelijkertijd over dat antwoord en bloosde. En inderdaad, nauwelijks waren die woorden gesproken, of even als de zon achter de wolken, verdween de vroolijkheid van haar gelaat en Lewin werd daarop die eigenaardige verandering gewaar, die een dieper nadenken er op te voorschijn placht te roepen. Op het anders zoo gladde voorhoofd vertoonden zich lichte rimpels.

"Hindert u iets? Maar ik heb geen recht daarnaar te vragen," sprak hij haastig.

"Waarom niet? Neen er is niets, dat mij drukt," antwoordde zij koel en liet er terstond op volgen: "Hebt ge mademoiselle Linon al begroet?"

"Neen, nog niet!"

"Och, ga dan naar haar toe; zij heeft zooveel met u op."

"Wat is dat? Ik heb haar beleedigd…. Mijn God, help mij!" dacht Lewin en begaf zich naar de Française met de grijze haren, die op een bank was gezeten.

Deze ontving hem als een oud vriend, terwijl ze lachend haar valsche tanden zien liet.

"Ja, kinderen worden groot!" sprak zij, met de oogen op Kitty duidend, "men wordt ouder! Rijd toch maar door, houd u niet op. Rijdt mijn Kitty niet goed?"

Lewin snelde weer naar Kitty toe. Haar gelaat was niet meer gestreng, haar oogen hadden een zachte en openhartige uitdrukking. Zij sprak vroolijk over haar oude gouvernante, over haar eigenaardigheden, en zeide hem zelfs, dat haar moeder mademoiselle niet genoeg waardeerde.

Dit oordeel over haar moeder tegenover hem uitgesproken gaf Lewin weer nieuwen moed. Zij sprak met hem over haar moeder; zij geloofde alzoo aan de mogelijkheid, dat zij bij hem meer instemming zou vinden dan bij haar eigen moeder.

"Hoe is het mogelijk, dat gij u in den winter niet op het land verveelt?" vroeg zij.

"Vervelend vind ik het er nooit, wel eenzaam!"

Zij zag hem aan.

"Zou het toch mogelijk zijn," dacht hij.

"Blijft gij lang hier?" vroeg Kitty.

"Dat weet ik nog niet."

"Weet ge dat niet?"

"Ik weet het niet. Het hangt van u af!" sprak hij.

Of zij zijn woorden gehoord had of niet, plotseling was het of zij struikelde; zij stiet tweemaal met haar schaatsen krachtig op het ijs en gleed van hem weg. Zij schoot op mademoiselle Linon toe, wisselde eenige woorden met haar en begaf zich toen naar het huisje, waarin de dames gewoonlijk haar schaatsen afdeden.

"Ach, dat had ik nu nog niet moeten zeggen!" dacht hij, "mijn God, help mij!" Behoefte gevoelend zijn gemoed eens lucht te geven, nam hij een aanloop en beschreef allerlei kringen en figuren, waardoor hij spoedig aller opmerkzaamheid tot zich trok.

Op dat oogenblik kwam er juist een jongmensch, de beste der jongere schaatsenrijders, uit een restauratie. Hij had de schaatsen onder de voeten en een sigaar in den mond, liep met veel beweging en allerlei sprongen de trappen af en gleed op het ijs in eens door vooruit, zonder de houding van lichaam en armen merkbaar te veranderen.

"Aha, dat is een nieuw kunststuk," zeide Lewin en ging tegelijkertijd naar boven om het na te doen.

"Bezeer je maar niet," riep Tscherbatzky hem toe, "dat gaat zoo maar niet zonder oefening!"

Lewin ging tot aan den drempel der restauratie, stiet met kracht af en vloog langs de trappen naar beneden. Bij de onderste trede struikelde hij even, maar nauwelijks den grond met de hand aanrakend, stond hij weer recht op en vloog verder.

"Die goede, beste vriend!" dacht Kitty, die juist met mademoiselle Linon uit het huisje te voorschijn kwam, en zag hem met een teeder, vriendelijk lachje, als een geliefden broeder na.

"Is het mogelijk, dat ik schuld heb? Heb ik waarlijk verkeerd gedaan? Men noemt dat coquetteeren. Maar ik weet, dat ik hem niet bemin, en toch ben ik zoo gaarne met hem samen. Hij is zoo goed! Waarom heeft hij dat ook gezegd?" dacht zij.

Toen Lewin zag, dat Kitty met haar moeder het ijs verliet, stond hij stil en overlegde, wat te doen. Hij bond de schaatsen los en haalde bij den uitgang van het park moeder en dochter in.

"Ik verheug mij zeer u te zien!" sprak de vorstin. "Donderdags wachten wij altijd bezoeken af."

"Heden dus?"

"Het zal ons veel genoegen doen u te zien!"

De vorstin ging door, Lewin merkte iets stroefs en koels in haar toon op. Dat deed hem pijn.

Kitty voelde dit misschien ook en kon niet nalaten de stroefheid harer moeder te verzachten. Zij wendde het hoofd om en zeide met een vriendelijk lachje: "Tot weerziens!"

Op dat oogenblik kwam Stipan Arkadiewitsch, den hoed eenigszins scheef op het hoofd, met vroolijk lachend gelaat, dat niet de minste onrust verried, den tuin binnen. Zoodra hij zijn schoonmoeder naderde, teekende zijn gelaat meer schuldgevoel. Hij beantwoordde de vragen naar Dolly's welstand met bedrukt gelaat, maar nadat hij eventjes zacht en neerslachtig met de vorstin gesproken had, richtte hij het hoofd weer vroolijk op en nam Lewin onder den arm. "Kom, zullen wij maar terstond wegrijden? Ik heb telkens aan je gedacht en verheug mij, dat ge gekomen zijt." Daarbij zag hij hem veelbeteekenend in de oogen, "Ja wij willen heengaan," sprak de gelukkige Lewin, die met zijn oogen Kitty tot in het rijtuig volgde.

"Naar het hotel Angleterre of de Hermitage?"

"'t Is mij om 't even."

"Nu dan maar naar Angleterre," zeide Stipan en koos Angleterre, omdat hij daar de meeste schuld had, en het om die reden voor beter hield, dit hotel niet te vermijden. "Hebt gij een droschke? Zoo, dat is goed, ik heb mijn rijtuig weggezonden."

Onderweg zwegen de beide vrienden. Lewin dacht er over na, wat toch de zoo dikwijls afwisselende uitdrukking op Kitty's gelaat zou kunnen beteekenen. Stipan Arkadiewitsch dacht inmiddels over het menu voor het diner.

"Houdt ge van tarbot?" vroeg hij Lewin, toen zij voor het hotel stil hielden.

"Wat?" vroeg Lewin, "tarbot? Ja! ik houd heel veel van tarbot."

Anna Karenina

Подняться наверх